zondag 14 november 2010

Voucherliberalisme

Af en toe is het eens nodig om binnen de liberale beweging zelf kritiek te uiten op bepaalde concepten. Eentje daarvan is het concept van een voucherliberalisme. Deze door mij verzonnen term gebruik ik voor die (praktische) benadering van de implicaties van liberalisme. Iedereen die een beetje in de beweging zit, weet vast wel wat ik bedoel. Voor zij die het toch niet weten, toch nog een kleine introductie. Voucher-liberalisme is, heel eenvoudig, de term voor die vorm van liberalisme die als een ware deus-ex-machina het concept van vouchers te voorschijn tovert om een bepaald maatschappelijk probleem op te lossen, waarbij gedacht wordt dat dit de ideale middenweg is tussen enerzijds 'de staat' en 'de absolute vrije markt'. Het meest typische voorbeeld hiervan is, natuurlijk, het concept van schoolvouchers, waarbij gezinnen per kind een vorm van toelage krijgen die ze 'vrij' kunnen spenderen op de markt voor onderwijs. 'k heb echter al gehoord om het concept ook toe te passen op zaken zoals huursubsidies en gezondheidszorg en ongetwijfeld zullen er nog wel 'problemen' zijn waar liberalen dit hebben voorgesteld.

De impliciete vooronderstelling van dit voorstel ligt hem, volgens mij, in de analyse dat het (grote) probleem is dat mensen wel eens te weinig geld zouden hebben om bepaalde diensten te kopen (dus moeten we ze helpen), maar dat ze zelf zouden moeten kunnen kiezen welke dienst ze aanschaffen. (Dus daarom moeten we via 'vouchers' werken, om hen te helpen.)

Het grote probleem is echter dat er niet zoiets als een voornaamste probleem bij overheidsdiensten. De 2 problemen - de bepaling wat het goed is, en de prijs die daarvoor betaald wordt - zijn codependente beslissingen en daar is geen 'voornaamste' probleem. (Vergelijk het met de vraag welke wielen van een fiets ervoor zorgt dat hij rijdt; het voor- of het achterwiel? Er is geen 'belangrijkste' wiel; ze zijn beide afhankelijk van elkaar.)

Laten we nu verder zien wat er concreet mis is. We kunnen twee vormen van vouchers bekijken; de ene waarvan wel vooraf bepaald is voor welke vorm van consumptie de voucher gebruikt zal worden - 'onderwijsvoucher', 'gezondheidszorgvoucher', ... - en de andere waar dit niet is. (Waarom sommigen dit overwegen, zal nog wel duidelijk worden.) We zullen echter niet uitgebreid ingaan op deze tweede vorm; deze is immers analytisch niet anders dan een vorm van basisinkomen. (Het is een som geld die zonder enige vorm van verplichting wordt gegeven, i.e. vrij is om uit te geven door het individu. Het is hier echter geen analyse van het basisinkomen, maar van het concept 'vouchers'.)

Het probleem met de eerste vorm is dat het nog steeds de belangrijke vraag van de definiëring van het product aan de overheid laat. Dit lijkt niet zo belangrijk - 'onderwijs is toch onderwijs?', 'zorg is toch zorg?' - maar is het wel. Een analyse van de markt als een proces waarbij de waarde van productiefactoren geïmputeerd wordt vanuit de consumptiegoederen die daarmee gecreëerd worden leert ons dat de definiëring van een product wel degelijk essentieel is. In dit soort van overheidsinterventies wordt de definiëring van het product verschoven vanuit een entrepreneurial proces van trial and error, binnen de economische calculatie die de markt kenmerkt, naar een politiek proces van definiëring. Het is naïef om te vooronderstellen dat dit soort van interventie niet hetzelfde probleem zal hebben als, bijvoorbeeld, het staatsonderwijs as such om de druk op het politieke bestel te ondergaan. Een goed - en impliciet eigenlijk wel gekend - voorbeeld hiervan is de markt van de gezondheidszorg in de USA. Niet dat dit een zuiver voorbeeld is van een voucher-programma, maar het kenmerkt de dynamiek wel die ik hier identificeer. Zelfs als we abstractie maken van de gigantische federale programma's - medicare en medicaid - en van alle programma's op het niveau van de staten (wist u dat sommige staten universal health care aanboden?) dan heb je nog een redelijke markt van, in naam, private verzekeringen. Het probleem is echter dat deze verzekeringen vaak verplicht zijn (vooral via werkgeversverzekeringen) en dat daardoor er een noodzaak bestaat om een definitie daarvan te geven. Je kan immers niet iets verplichten, zonder een definitie te geven van wat je juist verplicht. ('Je moet verzekerd zijn, maar je mag zelf invullen wat dit betekent.' is simpelweg geen mogelijk fenomeen om aan beleid te doen.) Dus de noodzaak van definitiering ontstaat; en waarom zouden belangengroepen daar niet op springen? 'Het is natuurlijk belangrijk dat x, y en z ook in de definitie opgenomen worden, maar we moeten zeker a, b en c eruit laten!' Het is niet omdat iets in naam privaat is, dat de onzichtbare vuist van de overheid daar geen verstoringen heeft aangebracht, al dan niet via de relevante beïnvloedingen van de groeperingen in de samenleving die dat kunnen betalen.

Terugkoppelend op onderwijs; een voucher in het onderwijs laat nog steeds de definiëring van wat onderwijs is over aan de overheid. Meer zelfs; België had heel lang een voucher-programma (en in bepaalde mate heeft het dat nog steeds). Immers: scholen worden gedefinieerd per leerling. Er is misschien juridisch een groot verschil, maar economisch is er geen verschil of dat een school rechtstreeks per leerling wordt gesubsidieerd of dat een leerling (of de ouders daarvan) een 'voucher' krijgen die ze mogen 'spenderen' aan een school - maar alleen maar scholen die door de overheid geaccrediteerd zijn. Er wordt al eens opgemerkt; 'ja, maar bij een voucher kan je bijbetalen'. Wel tot voor de zogenaamde 'maximumfactuur' - die natuurlijk niets meer is dan een maximumprijs op 'onderwijs', met alle bijkomende problemen van dien - was dit ook het geval in België. In plaats van extra's bij het inschrijvingsgeld (die volgens mij ook wel bestonden), konden scholen diversifiëren op andere vlakken; zoals het aantal reisjes die ze aanbieden, de kosten die ze extra aanrekenen en dergelijke zaken. Dit competitieve proces tussen scholen is wat er - volgens mij - voor heeft gezorgd dat het (middelbaar en lager) onderwijs in België nog lang het niveau heeft gehaald dat het had. We mogen immers niet vergeten dat er in de USA nauwelijks schoolkeuze was op het vlak van publiek onderwijs: er werd u een school toegewezen, waar je naartoe moest gaan. Het moge in zo'n situatie niet verbazen dat er een veel grotere ratio aan thuisscholing is dan hier in België.

Maar het probleem is langzaamaan duidelijk: wat onderwijs is, wordt nog steeds bepaald door het politieke proces en niet door een proces waarbij de waarde van het goed - en de navenante productiefactoren - bepaald wordt door consumentenvoorkeuren. Het mag dan ook geen verwondering zijn dat er nauwelijks innovatie is in de wijze waarop er aan onderwijs wordt gedaan. Moderne evoluties zoals internet, blackboard, powerpoints en dergelijke worden misschien wel geïncorporeerd in het leerproces, maar nog steeds binnen het dominant denkkader dat al decennia lang wordt gebruikt.

Hierbij komen we terecht bij de fundamentele analyse van wat 'vouchers' zijn. Vouchers zijn niets meer en niets minder dan een modern woord voor het voorstel van Oskar Lange, beter bekend als 'markt-socialisme'. Waarom is dit zo? In essentie was het voorstel van Oskar Lange om de kapitaalgoederen genationaliseerd te houden, maar toe te laten dat mensen op het vlak van de consumptiegoederen keuzevrijheid hebben. Daardoor ontstaat er - aldus Lange - een vorm van competitie waardoor we kunnen zien welke producten we meer of minder moeten maken (en de prijs navenant lager of hoger moeten zetten). Hier zijn natuurlijk verschillende problemen mee. Zoals Mises heeft aangetoond, wordt hier simpelweg het probleem van de hoeveelheid en vorm van kapitaal dat gespendeerd moet worden in de verschillende markten weggedefinieerd. Immers; de prijzen van productiefactoren worden gecreëerd in een competitief entrepreneurial proces, gebaseerd op de inschattingen van de waarde van de geproduceerde consumptiegoederen. Echter; als de kapitaalgoederen overheidseigendom blijven dan kan er geen zo'n competitief proces zijn en kan er dus geen rationele allocatie van kapitaal (in hoeveelheid en vorm) zijn. In het voorstel van Lange zitten we met een lock-in van de hoeveelheid kapitaal in een bepaalde sector. Het is waar dat binnen een bepaalde - door de overheid gedefinieerde sector - er een vorm van competitie kan zijn; als de voorraden blijven liggen, dan is er overproductie van dat goed aan het gegeven prijsniveau. (Maar er kan geen maatstaf zijn waar het probleem juist ligt: vermits er geen prijzen zijn van de productiefactoren (per definitie, want er is geen markt) kan er niet geanalyseerd worden of we de prijs van het goed moeten laten dalen enerzijds of simpelweg minder productiefactoren in die sector alloceren anderzijds.)

Als we dit terugkoppelen naar ons voorbeeld van het onderwijs; het is waar dat er competitie is tussen de verschillende (door de overheid gedefinieerde) scholen om de 'consumenten', maar er is geen rationele allocatie van de hoeveelheid en vorm van productiefactoren die zich moeten richten op 'onderwijs'. Gelukkig - en in tegenstelling tot het voorstel van Lange - is er geen totale nationalisatie: als je buiten de 'vouchers' valt, dan heb je geen probleem om je eigen vorm van educatie te verkrijgen en dergelijke. Helaas is er natuurlijk wel het probleem dat de definiëring van kwaliteit - i.e. accreditatie van je diploma - nog steeds gebeurt door de overheid, waardoor je nog steeds afhankelijk bent daarvan. (Natuurlijk kan je proberen puur op je eigen kwaliteiten er te geraken en in de privé sector zal dit misschien nog wel lukken. Maar je bent de facto uitgesloten van een hoop mogelijkheden; zelfstandige, de vele beroepen beschermd door de overheid (waaronder voor de overheid zelf werken) en al die zaken zijn niet mogelijk zonder een vorm van 'toelating' van de overheid.)

Er kan op gewezen worden 'ja, maar; er is toch geen overheidsbezit van de factoren van productie in zake onderwijs?' Dit is, in essentie, een juridisch argument - wat volledig los staat van de economische dynamiek. Door het feit dat de overheid definieert wat onderwijs is - en daar geld voor alloceert om dit te subsidiëren - controleert ze de waarde van die zaken en, effectief, zorgt ze dat de factoren worden aangewend op de manieren die zij wenst. Er is geen belangrijk verschil tussen deze vorm van overheidscontrole of directe controle zelf. (Er zijn misschien een paar public choice argumenten, maar qua verhouding tot het marktproces en de afhankelijk van consumentensoevereniteit of bepaling door het politieke proces is er geen.)

Ik heb me in deze tekst niet echt gefocust op alternatieven. Voldoende volstaat het om te stellen dat onderwijs een goed is en dat, zoals elk goed, er marginale kosten en marginale opbrengsten zijn. In zoverre dat 'onderwijs' een kapitaalgoed is - i.e. de productiviteit van mensen vergroot - zou het raar zijn dat er geen mechanismen gevonden worden om mensen (die dit zelf niet kunnen) te financieren. In zoverre dat 'onderwijs' een consumptiegoed is, is het maar de vraag of dit echt gesubsidieerd zou moeten worden. In zoverre dat onderwijs een sector is met grote positieve externaliteiten, is het maar de vraag of deze vaststelling opweegt tegen de problemen veroorzaakt door de socialisering van onderwijs bij de overheid. Er wordt al eens gezegd: 'een opgeleide samenleving is noodzakelijk voor wenselijk doel x, y en z'. Mogelijk dat dit zo is, maar daaruit volgt niet dat we onderwijs moeten laten bepalen door het politieke proces. Centraal staat immers de verkeerde gedachte dat een samenleving die niet formeel opgeleid wordt identiek is aan een samenleving die niet opgeleid is. Zoals echter aangehaald door - ironie, ironie - de onderwijsvakbonden in de USA zijn er blijkbaar belangrijke studies die aantonen dat de leerkrachten weinig tot geen invloed hebben op de algemene ontwikkeling van kinderen. (Ironisch genoeg wordt dit gebruikt in een discussie om de lonen van leerkrachten afhankelijk te maken van de prestaties van hun leerlingen. Maar als ze dan toch zo weinig invloed hebben; waarom vernietigen we dan het publiek onderwijs niet of, iets minder radicaal, waarom worden er dan überhaupt zo'n hoge lonen betaald?)

Het gaat mij overigens zelfs niet echt over 'publiek' versus 'privaat' onderwijs. Onderwijs mag voor mij gerust 'publiek' zijn, in die zin dat het in een competitief proces wordt aangeboden door groeperingen die niet per se gericht zijn op winst, maar simpelweg onderwijs behandelen als een common pool resource, i.e. een goed waar mensen voordeel uit kunnen halen, zonder per se een bijdrage aan te leveren. (Onderwijs, door de mogelijkheid van positieve externaliteiten, kan analytisch immers beschouwd worden als een goed waar mensen voordeel uit kunnen halen, zonder bijdragen te leveren. Maar we weten al lang - en nu zeker sinds de nobelprijs voor Ostrom - dat daaruit verre van logisch volgt dat de overheid dit dan moet regelen.) De vraag is: wie bepaalt wat onderwijs is, welke vorm het heeft en in welke kwantiteit het wordt aangeboden? We moeten concluderen dat het marktsocialistische voorstel van een voucher verre van volstaat om een performant onderwijssysteem te creëren.

Hopelijk kunnen we dan nu eindelijk dit achterhaalde voorstel naar de geschiedenisboeken verwijzen. Het is gedaan in een land dat op dat moment volledig gesocialiseerd onderwijs had - en ik heb nog liever Lange zijn theorie dan Stalin zijn uitvoering - maar kan geen duurzaam alternatief zijn voor de problemen in, bijvoorbeeld, België of op enige andere plek in de wereld. Onderwijs is te belangrijk om het spel te worden van het politieke proces van besluitvorming.

Geen opmerkingen: