Het is erg onduidelijk wanneer iemand een monopolie heeft en wanneer niet. Perfecte concurrentie is een handige veronderstelling om analyses mee te maken, maar in werkelijkheid bestaat perfecte concurrentie niet. Het aantal markten waar perfecte concurrentie benaderd wordt is ook vrij klein. Langs de andere kant van het spectrum, bestaan perfecte monopolies ook bijna niet. Er is altijd concurrentie, dan niet door concurrenten in dezelfde markt, dan door concurrenten in aanverwante markten. De enige perfecte monopolist is de overheid omdat deze haar klanten kan verplichten tot het aankopen van haar producten. Iedere onderneming heeft een beperkte hoeveelheid marktmacht. Ondernemingen hebben hier niet om gevraagd en kunnen hier weinig aan veranderen.
Een wetgeving die monopolies wil bestrijden moet een duidelijke definitie kunnen geven van wat een monopolie is. De huidige wetgeving kan dit niet waardoor het monopoliebeleid, voorzover je het een beleid kan noemen, erg verwarrend. De volgende anekdote brengt de problematiek duidelijk naar voren:
3 CEO's zitten in de gevangenis. Hun advocaat bezoekt hen en vraagt waarom ze in de cel zitten. De eerste CEO antwoordt: “ik zit hier omdat ik te hoge prijzen vroeg”, de tweede antwoord: “ik zit hier omdat ik te lage prijzen vroeg, veel lager dan de prijzen van mijn concurrenten”. Als de advocaat aan de derde CEO dezelfde vraag stelt, antwoordt deze: “ik zit hier omdat ik dezelfde prijzen vroeg als mijn concurrenten”.
Wat een CEO ook doet, het blijkt nooit goed te zijn. Iedere mogelijke prijs dat een onderneming voor een product kan vragen valt in 1 van deze drie categorieën: monopolieprijs, 'predatory' prijs of kartel prijs.
Ondernemingen die op het eerste zicht een monopolie lijken te hebben, hebben blijkbaar toch niet zo een ijzersterk monopolie. Even een voorbeeld:
De onderneming die de spoorlijn tussen Brussel en Leuven bezit lijkt een monopolie te hebben. Er is immers geen andere manier om via het spoor te reizen. Maar dit is geen echt monopolie. Voor reizigers tussen Brussel en Leuven is het niet van belang dat ze per trein reizen, maar is het enige dat telt dat ze op hun bestemming raken. De spoorlijn krijgt op deze manier concurrentie van autobuslijnen die naar dezelfde rijden. Andere concurrenten zijn auto's, fietsen en andere spoorlijnen die rijden via een omweg. Bijvoorbeeld via de spoorlijn: Brussel-Mechelen-Leuven. De eigenaar van deze spoorlijn kan klanten lokken door goedkope tickets voor de lijn Brussel-Mechelen-Leuven aan te bieden. Het is dan niet verbazend als deze tickets goedkoper zijn dan de tickets Brussel-Mechelen. Dit fenomeen deed zich al voor in het vroege spoorwegentijdperk in de VS. Er bestonden toen veel kleine, private spoorwegmaatschappijen en de tarieven voor korte ritten waren hoger dan deze voor lange ritten.
Onze spoorlijn ondervindt niet alleen concurrentie van alternatieve methodes om van Brussel naar Leuven te reizen, maar ook van reizen naar andere bestemmingen. Is het erg duur om van Brussel naar Leuven te reizen, dan passen mensen zich daaraan aan. Werknemers gaan dichter bij hun werk wonen, of veranderen van werk. Studenten kiezen een andere universiteit of gaan meer op kot. Shoppers kiezen een andere stad om te winkelen of kopen meer via het internet en ga zo maar door.
Ieder product concurreert met ieder ander product om het beperkte inkomen van de consument. Een uitstekende bron waar een theorie over monopolie uit de doeken gedaan wordt is Man, Economy & State with Power and Market1
1Man, Economy & State with Power and Market (The Scholar's Edition). Ludwig von Mises Institute. February 2004. 1,441 p., Ch. 10.
pdf: http://mises.org/rothbard/mes/chap10a.asp
korte samenvatting: http://mises.org/rothbard/mes/guidechap10.PDFa
Geen opmerkingen:
Een reactie posten