Traditioneel wordt de huidige empirische, positivistische (dominante) stroming in economische wetenschap de 'neo-klassieken' genoemd. Het probleem dat ik hier (sinds kort) mee heb, is dat dit eigenlijk raar is.
Als je kijkt naar hoe iemand als een Cantillon, Bastiat, Say, Hume of Adam Smith aan economische wetenschap deden, dan zie je helemaal geen poging om vanuit de empirie economische wetten te deduceren, of modellen met onrealistische (en compleet van de pot gerukte) assumpties om de werkelijkheid te 'voorspellen'. Het was een wetenschap die de wereld zoals 'ie was tracht te analyseren. Ze probeerden te begrijpen wat er gebeurde door zaken te analyseren en daarbij abstractie te maken van bepaalde concrete zaken. Adam Smith was bijvoorbeeld wel empirisch, maar niet in de moderne betekenis van het woord; eerder ter illustratie van theorieën die hij gaf (e.g. zijn pinfabriek). In het licht van deze vaststelling is het nogal wiedes wie er eigenlijk de term 'neo-klassiek', i.e. in de traditie van de klassieken met enkele (noemenswaardige) aanpassingen werkt en wie niet. De moderne economische methode is in deze een anomalie, de Oostenrijkse methode een logische voortzetting, met enkele verbeteringen zoals de (her)ontdekking van de subjectieve theorie van waarde en de focus van ondernemerschap en waarde-imputatie.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten