Equality before the law leads to the demand that all men should also have the same share in making the law. (Constitution of Liberty, pg. 103)
Veel liberalen aanvaarden dit truïsme (al dan niet impliciet), maar in welke mate zou dit waar zijn? Hayek aanvaardt hier nog steeds de gedachte dat (1) dat de wet gemaakt moet worden (in tegenstelling dat 'wetten' (beter: 'rechtsregels') zijn (of bestaan tussen mensen), en dat deze helemaal niet 'gemaakt' moeten worden, maar ontdekt (in essentie de taak van de rechtsfilosofen, maar ook mogelijk voor rechters en dergelijke) en toegepast (het juridische apparaat van de samenleving).
Het ontdekken en het toepassen van rechtsregels lijkt mij vooral een taak dat moet toegewezen worden aan zij die daarvoor geschikt zijn ('meritocratie') en niet iets waar een collectivistische eenheid moet over beslissen via bepaalde procedures waarbij men ook over anderen beslist hoe zij met elkaar moeten omgaan (en dus niet alleen over zichzelf.)
Hayek maakt hier dus de overduidelijke fout; het is niet dat iedereen 'hetzelfde aandeel' moet maken in het maken van de wet, maar dat iedereen alleen voor zichzelf 'wet' mag maken. Iedereen mag trachten zichzelf zoveel mogelijk te organiseren dat hij een eerlijk proces, bescherming, etc. krijgt. Maar het organiseren van een orgaan dat 'wet' oplegt aan iedereen (ook al heeft iedereen daar 'eenzelfde aandeel' in), volgt simpelweg niet uit de gedachte dat iedereen gelijk moet zijn voor de wet, integendeel.
Gelijkheid voor de wet kan ook niet betekenen 'gelijk aandeel in het maken van de wet', omdat gelijkheid in het 'maken' vooronderstelt dat er zoiets als rechtsregels 'gemaakt' moet worden. Maar dat is het hele punt; dat bestaat niet. Het is waar dat er 'wetten' gemaakt kunnen worden en dat deze afgedwongen kunnen worden, maar net zoals een bandiet met een revolver 'uw geld of uw leven' geen rechtvaardige 'wet' is, zo is dat ook bij een overheid. Om de eenvoudige reden dat een overheid een organisatie is met een bepaald privilege (dat niet gelegitimeerd kan worden als we 'gelijkheid voor de wet' handhaven; wat het Hayekiaans uitgangspunt is.)
Het is immers nogal wiedes dat de status van de overheid (als wetmaker) duidelijk anders is vis a vis andere organisaties in de samenleving. En, verder, binnenin de overheid zijn er grote verschillen; politici hebben een duidelijker belangrijkere invloed op het maken van wetten dan mensen die geen politici zijn. Dus zelfs op basis van het eigen kenmerk, kan je niet pleiten voor een overheid. Het is nogal wiedes dat het niet kan; het kenmerk is een utopische droom; eentje van het gelijkaardige kaliber als waar hij in zijn andere geschriften hard tegenin is gegaan.
Gelijkheid voor de wet betekent dat iedereen aan dezelfde rechtsregels onderhevig is - althans in principe. (Het in de praktijk afdwingen is niet eenvoudig.) Maar dit is logisch onmogelijk als we het a priori aanvaarden dat er een organisatie is die daarvan afwijkt. De conclusie is dus dat het niet volgt dat 'gelijkheid voor de wet' betekent dat we een 'gelijk aandeel moeten hebben in het maken van de wet'.
(Ik zou overigens de rest van het hoofdstuk ook willen aanraden; niet omdat het per se correct is, maar omdat het aanzet tot denken.)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten