Posts tonen met het label Libertarische denkers. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Libertarische denkers. Alle posts tonen

maandag 11 januari 2010

Over Hayek zijn definitie van vrijheid

Zijn definitie van vrijheid is de afwezigheid van coercion. Zijn definitie van coercion is: 'By 'coercion' we mean such control of the environment of circumstances of a person by another that, in order to avoid greater evil, he is forced to act not according to a coherent plan of his own but to serve the ends of another'. Coercion is slecht omdat het een denkend en valuerend persoon herleidt tot simpelweg een middel in de handen van een ander individu. Vrij handelen is dus: 'action, in wich a person pursues his own aims by the means indivated by his own knowledge, must be based on data which cannot be shaped at will by another'. Het vooronderstelt 'the existence of a known sphere in which the circumstances cannot be so shaped by another person as to leave one only that choice prescribed by the other'. Vrijheid is dus het handelen in een bepaalde, private sfeer gebaseerd op uw eigen overtuigingen en wensen.


Hayek zijn definitie van vrijheid is op een belangrijke manier dubieus te noemen. Het essentiële punt van zijn definitie is immers 'de wil van anderen' en de afwezigheid van 'controle over jouw omgeving door anderen' en het 'dienen van de doelen van anderen en niet die van jou zelf'. De gevoeligheid die Hayek ontwikkelt is zeker niet onterecht: er is een belangrijke relatie tussen vrijheid enerzijds en de mogelijkheden om te handelen op basis van je eigen overtuigingen anderzijds. Maar om vrijheid als dusdanig te definiëren (eerder dan het een onderdeel te maken van een bredere visie) is echter een stap te ver. Het essentiële punt is dat Hayek uit zijn definitie compleet het aspect van eigendom weghaalt. Hayek praat over de eigen 'kennis', maar niet over de eigen 'eigendom'. Indien je rechtssysteem geen kennis geeft over de manier waarop de materiële middelen (arbeid, land, goederen) verdeeld worden, is het onmogelijk om te handelen op basis van je eigen 'kennis': je weet immers niet welke middelen tot uw beschikking zijn. Hayek draait dus de orde om: uit een beargumentering dat vrijheid draait om de middelen waar je rechtmatig controle over hebt, volgt een secundair argument dat dit ook waardevol is omdat dit toelaat je eigen oordelen te gebruiken. Een tweede probleem met zijn definitie is dat het onmogelijk is om zowel ex ante als ex post te weten of ik een rechtmatige (niet coercive handeling) handeling heb uitgevoerd of niet. Voor de handeling is het niet mogelijk om te weten wat ik allemaal mag doen en wat niet. (Het voordeel van het eigendomsprincipe naar voren schuiven als vrijheid is dat je altijd wel ex ante weet over welke middelen je mag beschikken.) Na bepaalde handelingen is het altijd mogelijk dat mijn handeling er voor heeft gezorgd dat iemand zijn plan zodanig is moeten veranderen dat het eerder mijn plan heeft gediend dan zijn eigen plan.

Zie Hans-Hermann Hoppe zijn artikel voor een uitgebreide kritiek op zijn definitie van vrijheid.

maandag 21 december 2009

Review: Ethics as a Social Science

Ethics as a Social Science: the Moral Philosophy of Social Cooperation ~ Leland Yeager

Je kan David Gordon (geassocieerd met het Mises Institute) zijn review hier vinden.

Het eerste wat er gezegd moet worden is dit: Frank van Dun komt aan bod in dit boek! Zij het heel kort met enkele referenties - maar daarom niet minder relevant! Het leuke is dat hij aan bod komt met typische opmerkingen, i.e. 'might doesn't make right' opmerkingen. Maar goed; tot zover deze noot, die toch wel gemeld moest worden.

Yeager probeert in dit boek een fundering te leggen van (regel-)utilitarisme. Hij doet dit niet door zomaar de argumenten voor het utilitarisme te bespreken, maar door uitgebreid in te gaan op de geschiedenis van het utilitarisch denken, met het bespreken van verschillende soorten utilitarisme en de sterke en minder sterke punten. Hij heeft zelfs een hoofdstuk waarin hij alternatieve doctrines van sociale omgang bespreekt (en bekritiseert). Het valt zeker op dat hij een belezen auteur is, zowel van de klassiekers als van de moderne literatuur.

Het boek zou ik indelen in 4 delen en een afsluiter. Het eerste deel zijn de eerste 4 hoofdstukken waarin hij opbouwt naar zijn argumenten voor indirect rule-utilitarism. Het tweede deelzijn hoofdstukken 5 tot en met 9 waarin hij allerlei moeilijkheden en typische kritieken op het utilitarisme bespreekt. Het derde deel is hoofdstuk 10 waarin hij duidelijk andere mogelijke ethische doctrines bespreekt. Het vierde deel is het 11 hoofdstuk waarin hij de relatie tussen de wet, overheid en beleid uitlegt vanuit utilitaristisch (en andere) perspectieven. Het 12de hoofdstuk is de eenvoudige afsluiter; een herhaling van het centrale punt.

In het eerste hoofdstuk bespreekt hij de relatie tussen ethiek en economie. Niets veel nieuws onder de zon: het zijn 2 verschillende wetenschappen en we moeten het onderscheid goed uit elkaar houden. In het tweede hoofdstuk bespreekt hij 'some fundamentals'. Wat hij hier doet, is enkele termen uitleggen en het debat wat plaatsen in de geschiedenis van ideeën. (Er is hier ook een appendix over het concept de vrije wil en ethiek.) In het derde hoofdstuk bespreekt hij op evolutionary grond 'the origins of ethics'. Hayek en Hume worden hier bij veelvuldig aangehaald. Zaken zoals de relatie tussen altruïsme en natuurlijke selectie, culturele selectie, het verspreiden van altruïsme, etc. worden hierbij besproken. In het vierde hoofdstuk 'the case for indirect utilitarnism' komt zijn hoofdargument naar boven. Hierin bespreekt hij waarom indirect (dus niet rechtstreeks 'we moeten elke handeling berekenen of dit het nut maximaliseert op kortzichtige wijze') rule ('we moeten gehoorzamen aan abstracte regels') utilitarisme het ideaal is. Hij doet dit vooral via een contrastering met 'direct' 'act' utilitarisme.

Het tweede deel bespreekt, zoals gezegd, de typische kritieken op utilitarisme. Het gaat bijvoorbeeld in hoofdstuk 5 over het vraagstuk van 'what counts as utility?' Moeten we het agregeren, maximaliseren, sommige voorkeuren wel relevant achten en anderen niet? In hoofdstuk 6 hebben we het typische 'the alleged problem of agreggation'. Utilitaristen krijgen vaak op hun bord het concept dat ze zoeken naar agregate voorkeuren, maar dit is epistemologische onzin. Yeager tracht hier uit te leggen dat zijn doctrine dit probleem niet heeft. Het 7de hoofdstuk vraagt zich af 'is utilitarinism immoral?' Hier worden lifeboat situations en andere zakenbesproken; zaken waarbij men enkele individuen zou opofferen voor het 'nut' van een groter aantal mensen. In hoofdstuk 8 wordt de relatie tussen 'altruism and self-interest' besproken. In het 10 hoofdstuk wordt de relatie tussen 'duty and universablizability' besproken in het utilitarisme.

In hoofdstuk 10 bespreekt hij 'rivals of utilitarinism'. De natural rights doctrine, contractarians, etc. In het laatste deel - simpelweg hoofdstuk 11 - bespreekt hij dan de beleidsimplicaties die hieruit volgen. Ook bespreekt hij de verhouding tussen zijn ethisch kader en libertarisme en andere ethische kaders (zoals het Rothbardiaans naturrechtsdenken) en libertarisme. Enkele opmerkingen daarover volgen nog. Het laatste hoofdstuk is simpelweg een herhaling van enkele centrale argumenten.

Elke keer als ik een boek lees, waarvan ik weet dat ik het ga bespreken, hou ik er een papier bij waarbij ik de zaken noteer die ik zeker wil bespreken. Helaas ben ik het papier kwijt geraakt. Gelukkig heb ik nog uit mijn hoofd een aantal (en het zijn er wel een aantal) zaken kunnen opschrijven, die ik nu ga bespreken.

In het hoofdstuk over het probleem van agreggatie bespreekt hij voorbeeld een plan van een filosoof om te 'meten':
Yew-Kwang Ng suggests a modified-total criterion of population size: the maximand is not average utility multiplied by the straight-forward population figure (that is, total utility) but average utility multiplied by a figure that rises with population, but less fast, approaching an asymptote. Although NG does not explicitly write it down, the formula for his multipliet is:

(a^n - 1)/(a - 1)

where N is polulation and a is parameter between 0 and 1 governing how much less fast that population the multiplier rises and indicating between the extremes the compromise criterion lies.
Yeager schrijft hierover:
This formulation does not nessarily express an anti-indidualistic philosophy
Het punt is echter dat dit noodzakelijkerwijze een anti-individualistische filosofie 'uitdrukt'. Het hoeft niet noodzakelijk te zijn dat dit een anti-individualistisch visie op 'beleid' of 'sociale relaties' hoeft te betekenen, i.e. men zou nog steeds (daar ga ik niet verder op in) een liberaal-anarchistische samenleving kunnen bepleiten op basis van deze calculus. Maar de redenering is noodzakelijkerwijze anti-individualistisch. Het gaat hier over de bevolking als geheel, nut als geheel, etc. Het is perfect mogelijk om een anarchistische omgang te beargumenteren op anti-individualistische gronden; en dit is een voorbeeld daarvan. Deze redenering - ongeacht de conclusies die daaruit volgen - is door en door anti-individualistisch en moet, in mijn ogen, daarom verworpen worden als onderdeel van het liberaal individualisme. (Dus ja; er bestaat zoiets als liberaal collectivisme. Ik zelf denk dat een Rawlsiaan framework perfect gebruikt kan worden om anarchisme te bepleiten; maar dan zou wel het een liberaal-anarchistische collectivisme zijn, i.e. de argumenten zijn van collectivistische aard.)

Een ander (groot) probleem dat ik had, is op pagina 222. Hij bespreekt hier in een paragraaf (die in het totaal nog geen blad lang is) het Aristoteles natuurrechtsdenken. Dit natuurrechtsdenken is doorgaans van de redenering 'mensen zijn eigenaar over zichzelf', 'zij moeten zichzelf kunnen ontwikkelen', 'private eigendom laat dit toe', 'ergo: private eigendom is gerechtvaardigd en geweld niet'. De redenering steunt heel hard op enkele karaktrekken die 'natuurlijk' zijn aan de mens en daaruit volgt dan een rechtskader. Hij besluit met: 'Well of course human beings have characteristics that distinguiqsh them from other animals, including their conscious pursuit of goals and their need, if they are to flourish, for cooperation within functioning societies. But these are empirical facts, recognized by utilitarians as well as by rights theorists, and they do not by themselves establish rights or generate any other normative propositions.' (zijn benadrukking) Maar zijn 'weerlegging' is simpelweg de vraag ontwijken (en dus helemaal geen weerlegging!) Het punt is juist dat de natuurrechtsdenken vinden dat hieruit wel degelijk normative zaken volgen - zaken die behoren tot 'wij behoren x wel te doen' en 'wij behoren y niet te doen'. En daarvoor bouwen zij redeneringen uit - redeneringen die Yeager simpelweg opzij schuift. Ik heb gezocht, maar vind verder geen weerlegging van het natuurrechtsdenken (buiten een uitgebreid stuk over Rothbard zijn framework, maar daarover sebiet meer). Als dit zijn weerlegging is van het dominante alternatief in het liberale spectrum in het algemeen, dan vrees ik dat Yeager niet heeft gedaan wat hij hoopt te doen.

Een laatste tekstspecifieke opmerking is zijn bespreking van Rothbard (pagina 276-281). Iedereen die bekend is met het Rothbardiaans framewor, zou zeker die pagina's moeten lezen (als ook de bespreking daarvan in Gordon zijn review.) Yeager bekritiseert het Rothbardiaans framework om uit enkele axioma's conclusies te trekken op deductieve wijze. Maar Yeager weerlegt noch de axioma's, noch de redenering zelf; waarom zouden we dan Yeager zijn afwijzing moeten accepteren? Puur op basis van onze intuïties? Of op basis van utilitaristische beslommeringen? Maar zelfs die utilitaristische beslommeringen worden ons niet gegund. Hiermee heb ik niet gezegd dat Yeager geen enkele punten heeft die bij mij ook al opgekomen waren. Rothbard beschouwt bijvoorbeeld alles dat geen agressie is tegen fysieke eigendom als 'geen enkel probleem'; 'libel' en 'slander' moeten, in een Rothbardiaanse wereld, perfect mogen (ook al betekent dit niet dat Rothbard dit moreel gerechtvaardigd acht; hij maakt simpelweg een (terecht) onderscheid tussen dat wat moreel toegelaten en niet toegelaten is en dat gene dat juridisch toegelaten behoort te zijn en dat wat niet juridisch toegelaten behoort te zijn; waar Rothbard en de meeste mensen zich anders op verhouden is op de kwestie wat in welke categorie hoort). Yeager zegt dat hij het raar vindt dat Rothbard zich zo focust op deze agressie jegens fysieke eigendom omwille van: 'Such a sharp distincion between the material and the nonmaterial seems odd, incidentally coming from an economist of the Austrian school, which puts so much emphasis on the subjective aspect of commodities and of human affairs generally.' Ik ben geneigd met dit punt akkoord te gaan, zonder daarmee te concluderen dat Rothbard per se verkeerd is. Alleen dat ik op dit moment van mening ben dat nader onderzoek wel degelijk nuttig kan zijn.

Een groter probleem zie ik met deze paragraaf:
Another questionable position of libertarian ethics of the Rothbardian stripe is to regard crime as a kind of private transaction between culprit and victim (recall the discussion earlier in Chapter 11). If the victim chooses to forgive him, the culprit is properly no more subject to legal prosection than a debtor whose debt his creditor has forgiven.
But consider a mugging. Who happens to be the victim on a particular occasion is a matter of chance, and the victim is hardly entitled to forgive the mugger or make a private settlement with him. Potential victims and members of society in general have suffered invasion of their peace and security. Where does the accidental actual victim get authority to speak for them?

Ik heb geen idee waar Yeager zat met zijn gedachten hier, maar hier zie ik toch enkele fouten in. Ofwel zijn 'andere mensen' ook het slachtoffer geworden van de daad, ofwel niet. Indien wel: dan hebben zij (natuurlijk) ook het recht een akkoord te sluiten met de dader. Indien niet: dan hebben zij te zwijgen. Yeager spreekt hier over een 'members of society', maar hij kon evengoed spreken over 'society' als geheel. Er is echter geen reden om de holistische toer op te gaan van 'de samenleving' in het geheel. In elke handeling (ook de criminele) gaat het tussen 2 partijen. Het kan goed zijn dat er een zekere vorm van externaliteiten zijn - en er zijn mogelijk redenen dat deze externaliteiten ook een vorm van rechtsbreuk betekenen. Maar dat is geen reden om ineens te beginnen over de 'rechten van anderen'; ofwel zijn deze slachtoffers (en hebben ze recht op restitutie) ofwel niet.
Ik zie dus geen probleem met het feit dat soms criminelen 'vergeven worden' en op deze manier niet meer hoeven te vrezen voor een formele straf. Informele straffen zijn echter nog goed mogelijk: als de overval in een winkelcentrum gebeurt, is het perfect mogelijk dat de persoon in kwestie geen toegang meer krijgt tot het winkelcentrum. Gelijkaardige redeneringen kan je maken voor allerlei soorten van plaatsen.
Ik zie ook niet goed de relevantie van de redenering dat het slachtoffer 'toevallig' is; geluk en ongeluk speelt een rol in de samenleving. Net zoals het 'geluk' is dat iemand in een rijk gezin geboren wordt in plaats van in een arm, volgt er geen probleem van extre beslommeringen als het 'geluk' is dat er iemand overvallen is die geen probleem heeft met zijn overvaller te vergeven.

Mijn algemene conclusie is dat zijn basis framework flauw is. 'k heb niet het gevoel dat hij echt overtuigende, uitdagende argumenten heeft gegeven voor het utilitarisme. Hij neemt uitgebreid zijn tijd om het belang van ('abstracte', 'algemen') regels te beargumentere, maar daaruit volgt geen utilitarisme. De meest uitdagende kritiek - die hij niet heeft beantwoord, misschien omdat hij die niet kent - die ik heb tegen het utilitarisme is simpelweg het volgende. Een utilitarist kan niet veel meer tegen een dief, een verkrachter of een moordenaar zeggen dan: 'het spijt me, maar dit is verkeerd. Dit is niet zozeer verkeerd omdat je het slachtoffer behandelt op een fundamenteel ontoelaatbare wijze, maar omdat, als iedereen zo zou handelen, dan zou er van een samenleving en algemeen geluk simpelweg niet veel in huis komen.' Indien een utilitarist iets anders zou zeggen - als het puntje bij paaltje komt - erkent hij dat het utilitarisme onvoldoende is.

Het boek in het algemeen is echter niet zo slecht als je misschien zou denken van de kritische opmerkingen die ik hier gegeven heb. Er zijn goede besprekingen van de relatie tussen moraliteit en politiek. (Alhoewel dat Yeager er op wijst dat er een verschil is tussen wat een onderdeel is van moraliteit enerzijds en van juridische interactie (met coercion als straf), heb ik toch het gevoel dat hij soms zelf het onderscheid - door zijn utilitarisch kader - niet uit elkaar houdt. Het op eenzelfde lijn zetten van het opblazen van een persoon om enkele anderen te redden met het al dan niet houden van een rechtsfilosofisch irrelevante belofte, lijken mij een probleem voor het utilitarisch kader, maar niet voor het natuurrechtsdenken.)

Ook hoofdstuk 3 - over het ontstaan van ethische regels van omgang - is zeker de moeite waard, indien het onderwerp je interesseert. Het boek haalt ook vaak zaken aan om de lezer zelf te laten denken, zonder echt definitieve antwoorden te geven.

Ik ben ook van oordeel dat ik door het boek beter in staat ben om mijn mening over natuurrecht enerzijds en het belang van regels anderzijds te nuanceren. Het staat voor mij (nog steeds) vast dat het alpha van sociale omgang de individuele rechten (en eigendomsrechten) van individuen zijn. (Michael Bauwens zijn essay Rights, Robinson Crusoe and Friday is een sublieme beargumentering van de grondslag van rechten.) Maar het individuele eigenomsrecht kader kan echter niet het enige zijn; er zijn rechtsregels nodig om ingewikkelde sociale interactie te organiseren. Bijvoorbeeld: de vooronderstelling van onschuld bij een rechtszaak is niet iets dat logischerwijze volgt uit individuele rechten. De relaties tussen 'tortlaw', 'contractlaw' en al de rechtsregels die daarbij spelen zijn niet per se allemaal noodzakelijkerwijze deductief af te leiden van rationeel beargumenteerbare rechtsfundamenten. In welke mate moeten we voorzichtig zijn (en zijn we dus verantwoordelijk voor de gevolgen die anderen ondergaan)? Hebben we recht op 'stilte'? Etc.

Een ander relevant punt is dat het 1 ding is om te beargumenteren dat diefstal rechtsfilosofisch verkeerd is, maar het is een ander ding om in de praktijk vast te stellen of een bepaalde praktijk valt onder het punt 'diefstal'. De geschiedenis van de juridische beslissingen in (meer) gedecentraliseerde systemen - vooral iemand als Richard Epstein heeft daar veel over geschreven - zijn een opeenstapeling van niet al te eenvoudige cases, zelfs voor een clear/cut rechtsdenken.

Er is dus zeker plaats voor het belang van regels in een samenleving. Maar het kan niet zijn dat de ethische fundering van deze regels een utilitaristisch kader is. Yeager heeft geen overtuigende argumenten tegen het rechtsdenken gegeven en heeft ook niet doorslaggevend beargumenteert waarom we zijn kader moeten aanvaarden. De centrale essentie van het boek is niet overtuigend, doch iedereen die geïnteresseerd is in literatuur over het utilitarisme, kan zeker wat leren uit dit boek. Maar het is geen boek dat ik op de 'zeker te lezen literatuur' zou zetten, vanuit mijn perspectief.





vrijdag 18 december 2009

B-Thesis: De voorlopers van de Oostenrijkse School

-8">


Dit heb ik al.

Deel 1: De voorlopers in de Oostenrijkse School

De Oostenrijkse school1 vindt haar oorsprong in Carl Menger zijn Grundsätze der Volkswirtschafstlehre (vertaald als ‘Principles of Economics’) (Menger, [1871] 1976), waarbij Menger een causaal-realistisch2 onderzoeksprogramma voorstelt, dat onmiddellijk wordt toegepast in zijn onderzoek van de oorsprong van waarde, ruilhandel en geld. Na Menger kwam de tweede generatie ‘Oostenrijkers’, met name Friedrich von Wieser en Eugene von Bohm-Bawerk. We zullen deze auteurs in deel 1 kort behandelen om te weten op welke fundamenten Mises, de belangrijkste denker in de derde generatie, zijn gedachtegoed heeft gebouwd.

Menger

Menger zijn bijdragen zijn divers. Ten eerste was hij een onderdeel van ‘de marginale revolutie’3, waarbij de water-diamond paradox, die niet verklaard kon worden door de klassieke arbeidstheorie van [de verklaring van] waarde.4 Ten tweede begon hij de methodenstreit5 waarin hij de epistemologische en methodologische vooronderstellingen van de Historische school aanklaagde. (Menger, [1883] 1985) De Historische school beweerde dat er niet zoiets kon zijn als een economische wetmatigheid en dat het altijd en overal afhankelijk was van de ‘plaats’ en ‘tijd’ in de geschiedenis.6 Hij revolutioneerde ook de theorie over prijs en ruil. Hij maakte komaf met de klassieke notie dat er in een ruil iets ‘gelijk’ is7, maar, integendeel, dat het juist komt door de ongelijke evaluatie van het goed in kwestie er ruil voortkomt. (Menger, [1871] 1976, blz. 191-194) Verder had hij ook een belangrijk inzicht in het ontstaan van geld, dat hij analyseerde als voortvloeiend uit de markt. (Menger, [1871] 1976, blz. 257-285) Als laatste belangrijke bijdrage dienen we zijn analyse van de kapitaalstructuur te vermelden, waarbij hij stelt dat de waarde van hogere orde kapitaalgoederen afgeleid worden van de (uiteindelijke) consumptiegoederen die daarmee geproduceerd (kunnen) worden. (Menger, [1871] 1976, blz. 77-113)

Bohm-Bawerk

Bohm-Bawerk zijn voornaamste bijdragen vinden we in zijn analyse van zijn kritiek op de gangbare interesttheorieën, die hij allemaal analyseerde als naïeve productiviteitstheorieën.8 (Bohm-Bawerk, [1884] 1959) Bohm-Bawerk zijn eigen verklaring van de interest is, dat mensen in het algemeen toekomstige goederen minder waard achten in vergelijking met een vergelijkbaar goed in het heden.9 (Bohm-Bawerk, [1889] 1959 blz. 259 – 289) Een andere belangrijke bijdrage is zijn kritiek op een interne contradictie in het Marxistisch programma. (Bohm-Bawerk, [1896] 1949) In een notendop is er een contradictie tussen de analyse van Marx over enerzijds de oorzaak van winst in de relatie tussen ‘constant capital’ en ‘variable capital’.10 Hoe meer ‘constant capital’, hoe lager de winst. (Bohm-Bawerk, [1896] 1949, blz. 16-18) Maar anderzijds zegt hij ook dat er een fundamentele tendens is in de samenleving om de winstvoet gelijk te maken. (Bohm-Bawerk, [1896] 1949, blz. 19-27) Op beide inzichten voortbouwend stelt hij dat de werkgever de arbeiders niet ‘uitbuit’, maar zorgt voor een huidig inkomen, terwijl de producten die de arbeiders maken pas op latere datum verkocht kunnen worden. Daardoor verdienen de arbeiders het verdisconteerde loon, i.e. de prijs van het product verminderd met de interestvoet over de tijd heen. (Bohm-Bawerk, [1884] 1959, blz. 281-305)

1 De naam van de ‘Oostenrijkse school’ komt door het feit dat de oorspronkelijke economen in deze traditie uit Oostenrijk kwamen, i.e. Menger, Bohm-Bawerk en Wieser. De naam is gecreëerd door de tegenstanders (de leden van de Duitse Historische school) van deze traditie tijdens de zogenaamde ‘Methodenstreit’, een discussie over hoe men aan economische wetenschap behoort te doen. (Gordon, 1993, blz. 5) (Caldwell, 2004, deel 1).

2 Menger begint zijn boek ‘Principles of Economics’ met ‘All things are subject to the laws of cause and effect’. (Menger, [1871] 1976, blz. 51)

3

4 Indien de waarde van een goed veroorzaakt wordt door het nut, waarom is een goed zoals ‘water’ (dat veel nuttiger is dan een diamond) dan veel goedkoper dan water? De oplossing zit in het feit dat we nooit kiezen voor ‘alle diamanten in de wereld’ versus ‘de gehele hoeveelheid water in de wereld’ maar we bepalen altijd op de marge, i.e. ‘de eerst volgende relevante unit van water’ en ‘de eerst volgende relevante unit van de diamand’. (Menger, [1871] 1976, blz. 114-121) en (Mises, [1949] 1998, blz. 121-122)

5 De Methodenstreit is de discussie tussen enerzijds de Duitse Historische school en de ‘Oostenrijkers’ anderzijds over de correcte methode in zake de sociale wetenschappen in het algemeen en de economische wetenschap in het bijzonder. (Caldwell, 2004, deel 1) & (De Soto, 1998)

6

7 Zie bijvoorbeeld Smith, [1776] ????, ???? : “What is bought with money or with goods is purchased by labour, as much as what we acquire by the toil of our own body. That money or those goods indeed save us this toil. They contain the value of a certain quantity of labour which we exchange for what is supposed at the time to contain the value of an equal quantity.”(Nadruk toegevoegd.)

8 De naïeve productiviteitstheorie is simpelweg het verklaren van een pricespread tussen de kostprijs van de input van productiefactoren en de winst die er gemaakt werd achteraf door middel van het verwijzen naar de toegenomen productiviteit. Er wordt dus interest verdient omdat er een toegenomen productie is.

9 “Present goods are equal as a general rule worth more than future goods of equal opportunity and quantity” (Bohm-Bawerk, [1889] 1959 blz. 259)

10 In het marxistische denkkader is ‘constant capital’ de naam voor fysieke productiefactoren zoals een fabriek, terwijl ‘variable capital’ de naam is voor de arbeidskracht in het proces. (Bohm-Bawerk, [1896] 1949, blz. 14-16)


Cato over spontane orde (3)

Na de vorige 2 episodes (hier en hier) is er nu opnieuw een antwoord van Hasnas op Sandefur.

Once more unto the breach: a reply to Timothy Sandefur's Response

donderdag 17 december 2009

Review: Social Contract, Free Ride: A study of the Public Goods Problem

Social Contract, Free Ride: A Study of the Public Goods Problem ~ Anthony De Jasay

Dit is zonder enige twijfel een heel rare review, om de simpele reden dat ik niet het gevoel heb dat ik erg veel heb begrepen van het boek. (Maar vermits dit ook gezegd moet worden, is dat een onderdeel van de review.) De reden hiervan is tweeledig. Enerzijds is De Jasay geen eenvoudige schrijver. Naar zijn eigen zeggen is zijn hoofdstuk 6 het belangrijkste van het boek en dat staat vol met symbolen. Er is een verklarende symbolenlijst; dus wie echt de moeite wilt doen om telkens terug te zoeken wat hij bedoelt met elk symbool, kan de essentie van zijn argument (waarschijnlijk/hopelijk) wel begrijpen, maar die moeite had ik er niet voor over. Dus terwijl dat De Jasay niet al te eenvoudig schrijft, had ik ook niet echt de tijd om het boek de aandacht te geven die het nodig heeft om het volledig te begrijpen.

Laat ik echter toch, in de mate van het mogelijke, trachten te becommentariëren wat ik wel begrepen heb. In essentie beargumenteert De Jasay 3 zaken. Ten eerste: de typische redeneringen die overheidsinterventie rechtvaardigen voor de voorziening van publieke goederen - zelfs de medeliberaal Nozick moet er aan geloven - zijn dubieus. (Als ik hem goed begrepen heb, zegt hij niet per se bij allemaal dat ze ronduit verkeerd zijn. De Jasay is een heel genuanceerd denker. Hierbij kan opgemerkt worden dat hij het soms daardoor nodeloos te moeilijk maakt - maar dat is een andere kwestie.) Ten tweede: er zijn goede redenen om, tegen de standaardliteratuur in, aan te nemen dat publieke goederen voorzien kunnen worden in een vrij systeem. Ten derde: de overheid zelf wordt een probleem van een publiek goed, door een collectief actie probleem. Over al deze zaken, nu meer.

Het boek is verdeeld in 2 grote delen, die elks uit 5 hoofdstukken bestaan. In het eerste deel wordt het eerste puntje dat ik hierboven vermeld heb besproken, in het tweede deel vooral het tweede punt en in het laatste hoofdstuk van het tweede deel het derde punt.

Het eerste deel heet dan ook, toepasselijk, 'The Surrender of Autonomy'.

De Jasay begint met 2 hoofdstukken waarin hij de problemen die typisch ontstaan bij coöperatie uitlegt. Hij bespreekt dit ruim, i.e. beperkt zich niet alleen tot de problemen die ontstaan bij de zogenaamde 'publieke goederen', maar bij elke vorm van coöperatie. Hij bespreekt de issues van 'default', 'enforcement' en de verschillen tussen 'contract' en 'command' (vrijwillig en onvrijwillig). In het derde deel wordt dan de standaardvisie over publieke goederen uitgelegd. Opvallend is dat doorheen het gehele boek er uitgebreid gebruik gemaakt wordt van gametheory. 'k ben niet voldoende gelezen in deze materie om daar over te oordelen, maar ik denk dat De Jasay toch net iets andere cases - maar daarom niet minder correct - aanhaalt dan in de typische literatuur. (Maar, alweer, daar kan ik niet over oordelen.)
In het vierde en vijfd hoofstuk - toepasselijk respectievelijk 'social contract' en 'social choice' genoemd - gaat het over de (wijsgerige/economische/politieke/etc.) rechtvaardigen voor de onderwerping van je autonomie aan een sociaal contract en, a fortiori, aan een sociale keuze mechanisme. Buchanan, Nozick en Hobbes zijn maar enkele auteurs die hier besproken worden. (Er moet aan toegevoegd worden dat De Jasay - zoals ik eigenlijk al wist - nog maals heeft bewezen dat hij tegelijkertijd erudiet is, als een indrukwekkende geest heeft. Zijn bespreking van Nozick toont aan dat hij Nozick heel goed heeft gelezen (en begrepen) en is daardoor in staat het Nozickeaans argument op een andere manier, relevant voor het boek, voor te stellen: in gametheoretische vorm.) In zijn analyse van 'social choice' is er toch 1 zaak dat ik wil opmerken. De Jasay analyseert de vooronderstellingen die we hebben als we iets aan collective beslissingsmakingsprocessen (i.e. 'andere mensen met macht') overlaten. Ofwel hebben we een meta-preferentie voor de preferentie van A (i.e. we willen wat hij wilt), ofwel denken we dat A beter in staat i dan ons om onze eigen preferenties te kennen. Geniaal inzicht; en alhoewel dat velen geneigd zullen zijn daar een initiële afkeer van te hebben, is het echter wel degelijk zo dat dit een noodzakelijke voorwaarde moet zijn om voor collectieve beslissingsprocedures te zijn.

Daarna gaan we over naar het tweede deel. Het voornaamste argument - waar ik mezelf toe in staat acht om het te reconstueren - is dat publieke goederen worden gedefinieerd als 'non-excludable' en 'non-rivalness'. Maar dat heeft simpelweg te maken met de 'exclusion costs', i.e. hoeveel het kost om iemand anders (die niet betaald) daar niet van te laten profiteren. De 'exclusion costs' van een supermarkt, zijn de hoge muren.!We zouden, in theorie, kunnen besparen op ons voedsel indien we 'exclusion costs' (kassiersters, veiligheidsmannen, elektronische tags, muren, etc.) niet moeten betalen voor voedsel! (Maar we lopen dan echter tegen andere problemen op - ik kan me niet herinneren dat De Jasay dit zegt; maar dit voeg ik, als iemand die in de traditie van de Oostenrijkse school zit, er aan toe.) Zijn punt, zover ik het begreep, was dat exclusion costs een subjectief gegeven zijn, die aangepast kunnen worden naar elk goed. Dat is verre van zijn enige argument, maar wel het enige argument dat ik met een redelijke accuraatheid kan herhalen. Daarna probeert hij enkele hoofdstukken ang allerlei argumenten te formuleren om aan te tonen dat 'publieke goederen' best wel in een vrije coöperatieve omgeving tot stand kunnen komen. Enkele argumenten - als ik me daar aan kan wagen - die hij geeft zijn simpelweg dat sommigen het niet erg vinden om te betalen voor anderen, zolang ze er zelf maar voordeel uithalen, dat sommigen het integraal niet erg vinden om altruïstisch te zijn, dat normen in een samenleving mensen non-coercief onder druk kunnen zetten om mee te betalen aan publieke goederen, etc.

In het laatste hoofdstuk bespreekt hij het sociaal probleem van overheden. In een notendop: een overheid is publiek toegankelijk om te lobbyen. Als je zelf niet lobbyed achter voordelen, zal iemand anders het doen (waardoor hij de free rider wordt op jij die de sucker bent). Daardoor heeft iedereen een incentive om te lobbyen, en komen we uit bij een maximale staat. Dit kan zelfs verder getrokken worden; door, in plaats van de belastingen te verhogen, het overheidsdeficit te laten verhogen - dan betaalt 'niemand' 'nu' en wordt het een intertemporeel probleem. (Waarbij de latere generaties zich minder goed kunnen verzetten.) Het is niet toevallig dat dit hoofdstuk de titel heeft gekregen: 'The Return of the Free Rider'.

Hierbij had ik graag nog de moeite gedaan om een uitgebreid citaat over te typen, die, mij inziens, compleet to the point is.
In the light of this simple choice, it is puzzling to hear deficits being blamed on the irresponsibilty and demagoguery of "politicians", and strange that the word has much the same connotation as "lying cynical crook". The intended implication is that if politicians were less crooked things would pass differently and less self-indulgent outcomes would be "socially chosen". However, if more "honesty" were to produce some austere result, it might distress the critics even more than the state of affairs they now deplore. For if "politicians" did not make the laws and shape the budgets that maximized (to put it summarily) their chances of being re-elected, they would in effect be frustrating the intent of the social-choice rules ("constitutions") that were designed to give the fullest effect of the preferences of society's members. Under most conceivable constitutions that had a chance of being respected, the normal and constitutionally intended consequence of their doing that would and indeed ought to be some form of electeral punishment. If, however, for argument's sake politicians both frustrated the preferences of their constituenciess and, having done so, managed to stay in power, the social choices made by them (in such matters as spending and taxation) would be dictatorial. For real contractarians, such inherently non-democratic choices could never be legitimate.
Een oh-zo-mooie analyse; zo mooi in al zijn eenvoud.

Zoals ik zei bij het begin: het grootste deel van het boek is over mijn hoofd gegaan, i.e. zou ik niet kunnen reproduceren. Maar de zaken die ik heb begrepen in mijn oppervlakkige literatuur waren heel veel belovend. Ik denk dus dat ik het boek aanraad aan iedereen die de moeite wilt doen en de tijd wilt nemen om de genialiteit - want dat is hij, zonder enige twijfel - van De Jasay te doorgronden. Het is geen eenvoudige literatuur, naar mijn mening. Maar zelfs als je niet alles hebt begrepen, de zaken die wel eenvoudig te begrijpen zijn, zijn zeker relevant. Wie zich dus interesseert in het probleem van publieke goederen en daar een theoretische analyse over wilt (die je gegarandeerd nergens anders krijgt; ik ken niemand die denkt op de vernieuwende wijze van De Jasay), dan is dit boek iets voor u. Indien niet, dan zou ik het aan je voorbij laten gaan. (Tenzij, misschien, het laatste hoofdstuk. Dat is wel degelijk een mustread voor iedereen in de liberale traditie, zover ik zie.)

Misschien dat ik het ooit nog eens lees - voorlopig zet ik het echter terug in de kast: ik heb nog andere boeken te lezen (en eigenlijk ook examens voor te bereiden!)

Hasnas over Hayek

In de tekst 'Hayek, The Common Law & Fluid Drive' bespreekt Hasnas Hayek zijn Law, Legislation & Liberty.
In the first volume of Law, Legislation and Liberty, Friedrich Hayek distinguishes two types of law: the law that is consciously created through the political process, which he calls the law of legislation,1 and the unplanned law that evolves out of the settlement of interpersonal disputes, which he calls the law of liberty.2 In drawing this distinction, Hayek paints a portrait of the law of liberty that is simultaneously brilliant and inspiring, and utterly confused. How can it possibly be both?
The purpose of this essay is to answer this question and to resolve Hayek’s confusion.
Even later:
Hayek is conflating customary and common law.
Algemeen overzicht:
In what follows, I will attempt to smooth the road a bit. I will begin by providing a brief account of the nature of both customary and common law. In Part II, I will show that customary law is the law that arises out of human interaction to allow people to more effectively coordinate their actions. Customary law is truly a “grown” law and is a good example of what Hayek calls a spontaneous order. If legislation, which is an automated process for the conscious production of law, plays the role of the automatic transmission in my extended analogy, then customary law, which is the law that arises from the actions of individuals without conscious design, is the analog of a true manual transmission. In Part III, I will show that although early common law shared many of the features of customary law, modern common law—the common law of the last century and a half that Hayek refers to as judge-made law—is radically different and consists of a process of consciously shaping the law through interstitial changes, a sort of legislation at the margins. Continuing the automotive analogy, common law is the analog of fluid drive, a semi-legislative law. Finally, in Part IV, I will show how Hayek’s failure to clearly distinguish between customary and common law tarnishes the brilliance of several of his legal insights and weakens his argument for a society governed by a system of non-legislated rules. By disentangling the two, I hope to restore a bit of the luster to and strengthen the argument for Hayek’s conception of a law of liberty.
Een tekst die iedereen wel zou kunnen en moeten lezen.

Competition as Discovery Procedure

Naar aanleiding van mijn vorige post over 'Law as a Discovery Procedure' heb nog eens het artikel van Hayek 'Competition as a Discovery Procedure' opgezocht.

Zijn begin is toch wel redelijk briljant te noemen:

If anyone actually knew everything that economic theory designated as “data,” competition would indeed be a highly wasteful method of securing adjustment to these facts. Hence it is also not surprising that some authors have concluded that we can either completely renounce the market, or that its outcomes are to be considered at most a first step toward creating a social product that we can then manipulate, correct, or redistribute in any way we please. Others, who apparently have taken their notion of competition exclusively from modern textbooks, have concluded that such competition does not exist at all.
Een kleinenoot hierbij. 'k heb 2 jaar geleden een inleiding economie gehad - in de Geschiedenis faculteit - maar ik vraag me toch af in welke mate dat men op basis van het perfecte competitiemodel in staat is om te oordelen dat 'de markt' beter is dan 'de planeconomie'. Of was dat simpelweg een empirische conclusie, na de val van de USSR? Mijn vermoeden zegt van wel.

Therefore, as the title of this lecture suggests, I wish now to consider competition systematically as a procedure for discovering facts which, if the procedure did not exist, would remain unknown or at least would not be used.
Dit stukje is wel relevant. Er is immers een hevige discussie aan de gang of Hayek en Mises omtrent de onmogelijkheid van socialisme wel hetzelfde argument gebruikte. Mises zou dan aangetoond hebbe dat het socialisme logisch onmogelijkheid is, terwijl Hayek enkel zou beweerd hebben dat het 'moeilijk' (of 'praktisch onmogelijk') is. Echter: in het Misesiaans punt zou een zin als deze ook gestaan kunnen hebben. Economische calculatie - i.e. waarde calculatie - is maar mogelijk in het proces van een markt, met eigendomsrechten en dus ook met competitie. Indien we dus kunnen ontdekken over welke 'facts' Hayek het hier heeft, kunnen we ook concluderen of Hayek hetzelfde of een ander argument maakte. (Als het simpelweg over technologische feiten gaat die ontdekt moeten worden, dan is het duidelijk een ander argument als Mises. Als het echter gaat over waardeoordelen die ontdekt moeten worden, dan is het hetzelfde argument.)
When, however, we do not know in advance the facts we wish to discover with the help of competition, we are also unable to determine how effectively competition leads to the discovery of all the relevant circumstances that could have been discovered.
Een heerlijk punt van Hayek, i.e. dat het onmogelijk om in elke case te weten of competitie effectief is in het ontdekken wat het moet ontdekken, omdat we niet kunnen weten wat er ontdekt moet worden! We kunnen alleen maar in theorie conceptueel bepalen of competitie beter is - of op grootschalige (en ruwe) empirische data voortgaan dat samenlevingen die kiezen voor marktcompetitie doorgaans 'beter' zijn dan zij die dat niet doen. Dit is natuurlijk een terecht punt tegen alle fans van empirie in de humane wetenschappen, maar ik betwijfel of zij die tegenstander zijn van de markt dit correcte punt zullen aanvaarden. We kunnen het echter ook omdraaien: we kunnen niet weten of de overheid beter is, omdat die zaken die ontdekt moeten worden, niet geweten zijn. Wat wel waar is, is dat de overheid beter is in het modelleren van de samenleving volgens de oordelen van de overheidsuitvoerders zelf (we negeren hier even de onbedoelde gevolgen van overheidsinterventie.)
Deze opmerking van Hayek doet me ook vermoeden dat het wel degelijk gaat over waardebepaling in een samenleving, i.e. dat het gaat over economische waardecalculatie dat bepaald moet worden. Deze informatie is immers niet op voorhand beschikbaar (en kunnen we ook nooit op voorhand weten, tenzij door het marktproces) en zelfs via het marktproces kunnen we nooit weten of we deze kennis helemaal benaderen.

The advantages of established scientific procedures cannot themselves be scientifically demonstrated; they are recognized only because they have actually provided better results than alternative procedures.
Geen idee of ik met deze opmerking akkoord ga. Het punt lijkt me correct, maar ik ben niet zeker. Iemand?

Which goods are scarce, however, or which things are goods, or how scarce or valuable they are, is precisely one of the conditions that competition should discover: in each case it is the preliminary outcomes of the market process that inform individuals where it is worthwhile to search. Utilizing the widely diffused knowledge in a society with an advanced division of labor cannot be based on the condition that individuals know all the concrete uses that can be made of the objects in their environment. Their attention will be directed by the prices the market offers for various goods and services. This means, among other things, that each individual’s particular combination of skills and abilities-which in many regards is always unique—will not only (and not even primarily) be skills that the person in question can recite in detail or report to a government agency. Rather, the knowledge of which I am speaking consists to a great extent of the ability to detect certain conditions—an ability that individuals can use effectively only when the market tells them what kinds of goods and services are demanded, and how urgently.
Hier bespreekt hij dan over welke soort van kennis het gaat, maar het punt van 'waarde' wordt dan genegeerd? Tenzij misschien in de laatste 3 woorden - dat kan geïnterpreteerd worden als een punt van waarde. Maar waarom zegt hij dat dan nooitgewoon? Waarom zegt hij nooit dat competitie simpelweg het punt van economische waardebepalingen mogelijk maakt en dat collectieve eigendom van de productiemiddelen dat niet kan? Of probeert hij hier simpelweg competitie te conflicteren met interventionisme, waar waardebepalingen wel degelijk aanwezig blijven?
The fact that catallaxy serves no uniform system of objectives gives rise to all the familiar difficulties that disturb not only socialists, but all economists endeavoring to evaluate the performance of the market order. For if the market order does not serve a particular rank ordering of objectives, and indeed if, like any spontaneously created order, it cannot legitimately be said to have definite objectives, neither is it then possible to represent the value of its outcome as a sum of individual outputs.
Dit vond ik een redelijk geniale zinssnede.

It is one of the paradoxes of our age that the communist countries, in this regard, are probably less burdened by ideas of “social justice” than are the “capitalistic” and democratic countries, and are thereby more prone to allow those who are disadvantaged by development to suffer.
Hard. Kei hard.

Spijtig dat hij op het einde van de tekst over gaat op centrale planning met zijn voorstel op de arbeidsmarkt te hervormen. De problemen met dit plan - op economisch en politiek vlak - zijn numeriek.








Nadenkend over een presentatie

Als ik een presentatie zou moeten geven over de geschiedenis van het liberalisme, met de belangrijke denkbeelden, wat zou daar dan inzitten.

(Zonder ogenschijnlijk volgorde; gewoon wat brainstormen.)
  • Zeker vermelden dat economische wetenschap niet begon bij Adam Smith
  • Bastiat en zijn 'the law' zou ik vermelden.
  • De Molinari en zijn 'de la production de la securité'
  • Hume en zijn rule-utilitarianisme
  • Burke en zijn conservatisme over de Franse revolutie
  • Adam Smith en 'the invisible hand' - tegen het mercantilisme (maar ook benadrukken dat het niet zo'n goede econoom was)
  • Immanual Kant en zijn 'means & ends'
  • Lysander Spooner - No Treason
  • Richard Cobden - Vrijhandel & non-interventionisme
  • John Stuart Mill en de vrijheid van meningsuiting
  • De Toqueville en de 'liberal democracy'
  • De federalist en de anti-federalist papers
  • Mises - als exponent van de Oostenrijkse school (kapitaalstructuur, geld, onmogelijkheid socialisme, etc.)
  • Hayek - spontane orde, competitie, etc.
  • Karl Popper - historicisme en de open samenleving
  • John Rawls & Robert Nozick
  • Henry Hazlitt - opkomst van de FEE
  • Milton Friedman
  • Public Choice
  • Rothbard en Natural Rights
  • De moderne libertarian movement: Cato, George Mason University & Mises Institute
Zoiets. Wat vergeet ik nog?

Cato over spontane orde (2)

In deze blogpost heb ik het over 4 testen die verschenen op Cato over het Hayekiaans concept van spontane orde.

Sandefur heeft ondertussen al 2 antwoorden geschreven.
- The Light "Between the Lines" is Doing All the Work: A Response to Prof. Klein

Ik denk dat de essentie van zijn punt het volgende is:

No, Hayek was (fortunately) not willing to go completely wertfrei — the most worthless kind of freedom in the world. But he tried to have it both ways: to make arguments for freedom as a good — while simultaneously, and very modernly, trying to avoid contentious moral claims by arguing that the normative values came from the system itself.

And here’s where it gets dangerous. If you believe that values come from the system itself, then it’s very easy to fall into the argument that valuers, too, come from the system itself: that is, that moral truths are socially constructed — that their truth value is a function of history, rather than anything in the statements themselves. And if you make that argument, you end up, in all places, in the realm of historicism.

en

Be that as it may, my point here has only been to argue that there is no conceptual distinction between spontaneous and constructed orders such that constructed orders are bad and spontaneous orders good. As a descriptive matter, I think it’s unassailable that there can be orders that are the product of human action but not of human design. But that tells us nothing about whether we ought to change the orders that so arise.

Goed punt, denk ik.

- Unmade, Amoeral Orders composed of Made, Moral Orders? A Response to John Hasnas

Voor alle duidelijkheid begint hij met:
I want to thank Professor Hasnas for so eloquently describing my crucial point: Hayek’s critique of economic or political planning falls short because he “den[ies] any independent grounding for ethics outside of the process of social evolution and… attempt[s] to make purely formal and essentially vacuous values such as generality and consistency do substantive normative work.”
Een lange quote waarin hij zijn punt van kritiek verfijnt op het onderscheid tussen de beide vormen van orde.

Constructed orders, writes Hasnas, “have a designated final decision maker; spontaneous orders do not.” At first this looks like a good dividing line, but on closer inspection it really isn’t. Consider: Hasnas is not contending that only those orders with a single decision maker — say, the CEO at a corporation — qualify as constructed orders. Surely an order where final decisions are made by a committee are constructed. And, really, the final decisions aren’t made by the CEO, since he only exercises the authority conferred by the board of directors. Of course, the board of directors isn’t really the final decision maker either. The final, final decision is made by the shareholders who elect the board — they are the ones who “authorize” the board to authorize the CEO to decide how the firm will act. And yet… the shareholders themselves also aren’t really the final decision maker, since the makeup of the shareholding population is determined by the purchase and sale of stock, the real final decision is made by the stock market in response to the company’s sales figures. So the “final decider” that makes the corporation a “constructed order” is really… millions of consumers?
En dan wat verder ook nog:

Prof. Hasnas also believes spontaneous orders are preferable because they are more quickly amended if they go wrong: rules that “are regarded as unsatisfactory by any significant portion of the population, such as those that privilege the interests of some groups over others or otherwise work harsh or unfair results, stimulate increased conflict,” and this “gives rise to increased litigation, which in turn increases the opportunity to try different rules.” There are three problems with this.

  1. First, it hastily assumes that conflict will give rise to increased litigation. But unjust rules usually game the system precisely to prevent such challenges (...) That rule was not produced by legislation, but by common law courts acting exactly as Hayek prescribes: patching holes in existing rules with refinements inferred from existing rules that will preserve the existing order, receive general assent, and render the system more internally consistent.
  2. Second, Prof. Hasnas is simply saying that because bad rules will lead to bad results, people will try to implement new rules. Obviously that’s so, but saying “well, it’ll all work out in the end” does nothing to help those who are suffering here and now.
  3. Third, we return to the point where we began: the spontaneity of an order is not sufficient to guide us in making policy choices, either pro or con. We see this because Prof. Hasnas is forced immediately to employ normative language that finds no grounding in Hayek’s own arguments: he refers to rules that produce “harsh” or “unfair results,” and talks about a “significant” portion of the population.
Het is, voor mij althans, duidelijk dat Sandefur een uitstekende kritiek heeft op Hayek, waar ik geneigd ben mee akkoord te gaan. Wat denk jij?

vrijdag 4 december 2009

20 myths about markets

20 myths about markets is een artikel door Tom Palmer, te vinden hier.

'k ben wel wat teleurgesteld in de stropop die hij (toch wel een beetje) creëert in de laatste 2 punten, maar voor de rest is het een uitstekende tekst.

donderdag 30 oktober 2008

Video Seminarie

Het prestigieuze Belgische Murray Rothbard Instituut (genoemd naar een van de grotere libertarische denkers: Murray N. Rothbard. In de Mises 'Literature' lijst vindt u een groot deel van zijn werken integraal online, Hier op wikipedia vindt u wat zij wiki erover te zeggen heeft en hier kunt u zien wat het Mises insituut verkoopt van deze man.) organiseert deze weken een lecturereeks economie elke dinsdagavond in Leuven. Het is perfect mogelijk om nog steeds af te komen, dus voor wie geïnteresseerd is, kan hier de nodige informatie vinden.

Voor wie echter niet kan, kan deze lecturereeks nog altijd op het internet bewonderen! Het wordt immers opgenomen op HD (high definition) kwaliteit & het geluid is ook geweldig. Vergeet daarom zeker niet op vimeo.com/crusoetotcrisis te gaan kijken!

Informatie vanop de website over de lectures:

In dit inleidende seminarie behandelt Koen Deconinck;
- Wat is economie? Plaats van de Oostenrijkse School tussen de andere scholen
- De methode van de economische wetenschap: praxeologie
- Het verschil tussen natuurwetenschap en menswetenschap
- Onbetwijfelbare uitgangspunten, deductie, "theory and history"
- Robinson Crusoë en het concept "handeling": doelen, waarde, nut, tijdsvoorkeur

In dit tweede seminarie behandelt Koen Deconinck;
- Schaarse middelen en hoe ze te gebruiken: kapitaalsgoederen en consumptiegoederen, en de productiestructuur
- De wet van het afnemend grensnut
- De economische en de politieke methode (Franz Oppenheimer)
- Directe ruil: een handleiding
- Indirecte ruil, of: waar komt geld vandaan?

Derde seminar:
- Comparatieve voordelen: waarom Superman niet zelf zijn dakgoot schildert
- Arbeidsdeling: andere aspecten die de productiviteit verhogen
- Hoe prijzen, vrije markten en arbeidsdeling samenhangen
- Gelijk loon voor gelijk werk

Vierde seminar:
- Productionisme versus consumptionisme
- De Wet van Say
- Ondernemers: wie zijn ze, wat drijft hen, en waarom zijn ze onmisbaar?