Posts tonen met het label Inleiding. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Inleiding. Alle posts tonen

maandag 7 juni 2010

Liberalisme in 15 argumenten

1. Eigendom als logisch gevolg van zelfbeschikking
2. Fundamenteel onderscheid tussen ‘dwang’ en ‘vrijwillige coöperatie’.
3. Het marktproces is een coördinerend mechanisme
4. Het marktmechanisme is niet perfect, maar heeft zelf corrigerende tendensen.
5. Belastingen en reguleringen reduceren de welvaart voor iedereen
6. Politieke besluitvorming is een slechte manier van besluitvorming
7. Wat van jou is, daar zorg je voor. Wat van niemand is, daar wordt slecht voor gezorgd.
8. Decentraliseren van morele verantwoordelijkheid en bevoegdheid zorgt voor meer moreel gedrag.
9. Een vrije samenleving laat een pluralisme aan levensstijlen toe
10. Subsidieer je zaken, dan krijg je er meer van. Belast je zaken, dan krijg je er minder van.
11. De overheid is ook maar een organisatie; met middelen die ze eerst bij mensen moet gaan halen.
12. De stabiliteit van eigendom en de vrijwillige overdracht van middelen is fundamenteel voor een samenleving.
13. De samenleving of ‘economie’ moet niet beheerd worden.
14. De Hobbesiaanse angst is onterecht.
14. Alleen processen die de grootste mogelijk vrijheid laten aan mensen, kunnen op termijn voor welvaart en geluk zorgen. Er is geen finaal eindutopie.


1. Eigendom als logisch gevolg van zelfbeschikking

“Eigendom als logisch gevolg van zelfbeschikking.” Is het eerste en, waarschijnlijk, het meest fundamentele. Zoals je zal merken hebben alle argumenten een logische connectie; het is geen verzameling ad hoc argumenten, maar een geïntegreerd geheel.

Het fundamentele startpunt voor het liberalisme is de individuele zelfbeschikking. Maar als we als individu in de wereld wensen te handelen, als we onze oordelen in de wereld willen laten gelden, hebben we materiële voorwerpen nodig. Daaruit volgt het eigendomsrecht; als een fundamenteel gevolg van onze zelfbeschikking.


2. Fundamenteel onderscheid tussen ‘dwang’ en ‘vrijwillige coöperatie’.

Het tweede argument is dat er een fundamenteel onderscheid is tussen ‘dwang’ en ‘vrijwillige coöperatie’. Als een dief met een geweer naar je wijst en vraagt om je portefeuille, dan is dit dwang. Als jij met anderen naar de cinema gaat, bij een winkel iets koopt of ergens gaat werken in loonarbeid is dit vrijwillig. Vrijwilligheid versus dwang zijn de 2 fundamentele manieren waarop er omgegaan kan worden tussen 2 partijen. Het liberalisme kiest volluit voor de vrijwillige coöperatie tussen mensen. Dwang; de ene persoon die de andere dwingt om bepaalde zaken te doen is daarbij uit den boze.


3. Het marktproces is een coördinerend mechanisme

Het derde argument volgt uit het vorige. Als – zoals we later in de presentatie zullen aantonen – het marktproces een proces is van vrijwillige coöperatie – in een markt kan niemand gedwongen worden om bepaalde zaken te doen, tenzij als hij vooraf akkoord is gegaan dat hij gedwongen mag worden – en coördineert onze handelingen. We leven in een complexe wereld, waarin iedereen maar een klein onderdeel creëert van de totale welvaart. Er is een gigantische arbeidsdeling om een veel grotere productie van welvaart mogelijk te maken. Het marktmechanisme van private eigendom, met de daaruit volgende ruil en de daaruit volgende prijzen, werkt als coördinerend mechanisme, om mensen te leiden in hun zoektocht naar waar ze de meest nuttige bijdrage kunnen leveren aan de totale welvaart in een samenleving (en dus waar ze het meeste loon kunnen verdienen).


4. Het marktmechanisme is niet perfect, maar heeft zelf corrigerende tendensen.

Hierbij moet er natuurlijk – als belangrijk argument voor het liberalisme – aan toegevoegd worden dat het marktmechanisme niet perfect is. Mensen zijn feilbare wezens en vergissingen kunnen optreden. Maar het marktmechanisme is wel een mechanisme dat er voor zorgt dat deze fouten door het zelfde mechanisme gecorrigeerd kunnen worden. Mensen die fouten maken in hun poging om anderen te dienen in ruil voor fondsen, zullen verlies leiden. Mensen die het goed doen, zullen winst maken. Op deze manier corrigeert het systeem zichzelf langzaamaan.


5. Belastingen en reguleringen reduceren de welvaart voor iedereen

Belastingen en reguleringen verminderen de welvaart van iedereen. Belastingen zorgen ervoor dat mensen minder zullen werken en transfereert middelen van mensen naar politieke besluitvorming. Reguleringen zorgen ervoor dat mensen minder mogelijkheden hebben om anderen te dienen in het proces van arbeidsdeling. We zullen later zien waarom sommige van de ‘logische’ argumenten voor regulering in tweede instantie echter niet doorslaggevend blijken te zijn


6. Politieke besluitvorming is een slechte manier van besluitvorming

Het verschuiven van fonsen van de samenleving naar de staat – en dus naar politieke besluitvorming lijkt voor velen aantrekkelijk. ‘Democratie’ is toch positief? Maar ‘Democratie’ is fundamenteel beslissingen maken over een pot geld, die onvrijwillig bij elkaar is verzameld. Dit trekt allerlei belangengroepen aan die allemaal beweren dat ‘zij’ de beste zijn om het geld aan te geven. Verder worden de kosten van deze voordelen over de gehele samenleving verspreid, of zelfs op de nek van latere generaties geschoven door middel van de staatsschuld. Politieke besluitvorming is dus, in tegenstelling tot ‘private beslissingen’, beslissen over een verzamelde pot geld zonder enige vorm van verantwoordelijkheid.


7. Wat van jou is, daar zorg je voor. Wat van niemand is, daar wordt slecht voor gezorgd.

Hierbij is het volgende principe dan ook heel belangrijk. Wat van jou is, daar zorg je voor, wat van niemand is, daar wordt niet voor gezorgd. Als je zelf een belang in bepaalde goederen hebt, dan zal je er doorgaans beter voor zorgen dan als je er zelf geen voordeel uit kan halen. Zaken die van ‘iedereen’ zijn, lokt mensen aan die het willen gebruiken zonder er aan bij te dragen.


8. Decentraliseren van morele verantwoordelijkheid en bevoegdheid zorgt voor meer moreel gedrag.

Een belangrijk – maar vaak controversieel – punt in het liberalisme is dat veel liberalen sceptisch zijn tegenover de staat en haar rol in concepten zoals ‘sociale zekerheid’ of ‘sociaal vangnet’ en dat soort zaken. Velen, zelfs als ze voorstander zijn van ‘de vrije markt’ vinden vaak toch dat de staat zich met zo’n zaken moet bezig houden. Het argument van het liberalisme hierop is 2-voudig. Mensen zijn sociale wezens, mensen laten anderen niet zomaar in de goot sterven. In de gehele geschiedenis zijn er voorbeelden van sociaal gedrag, als er geen overheid zich mee bezig hield. Als je de verantwoordelijkheid van sociale zaken – zoals de opvang van kinderen, gehandicapten, ouderen, etc. – decentraliseert, dan decentraliseer je ook de verantwoordelijkheid, met alle positieve gevolgen van dien. Meer mensen die zich deze verantwoordelijk op zich nemen, meer verschillende methoden om aan sociaal gedrag te doen, etc.


9. Een vrije samenleving laat een pluralisme aan levensstijlen toe

Een vrije samenleving laat een pluralisme aan levensstijlen toe, is natuurlijk ook evidentie. Als mensen kunnen beschikken over hun eigen middelen, kunnen ze ook kiezen hoe ze hun leven wensen te leiden. Euthanasie, drugsgebruik, pornografie zijn allemaal zaken die tot de persoonlijke beslissingsfeer van mensen behoren. Een vrije samenleving laat mensen toe deze zaken te doen. Natuurlijk laat een vrije samenleving ook niet toe dat mensen verplicht kunnen worden om mensen bepaalde levensstijlen te steunen; iedereen is verantwoordelijk voor zijn eigen keuzes in het leven, ook al is dit inhoudt dat anderen deze keuzes afkeuren.


10. Subsidieer je zaken, dan krijg je er meer van. Belast je zaken, dan krijg je er minder van.

Een eenvoudig concept in zake publiek beleid is het belasting en subdieringsprincipe. Productieve zaken in onze samenleving worden belast: als je welvaart produceert en je krijgt daar een loon voor, dan wordt je daarvoor belast. Wie welvaart creëert, wordt dus ontmoedigt. Langs de andere kant; wie geen werk heeft, kan wel op kosten van de samenleving blijven overleven. Werkloosheid wordt dus aangemoedigd. Maar niet alleen deze zaken; ook inefficiënte bedrijven – bedrijven die geen welvaart creëren maar middelen verspillen – worden vaak gesubsidieerd: het slecht doen wordt aangemoedigd. In een liberale samenleving is het fundamentele principe dat mensen verantwoordelijk zijn voor hun eigen falen, alswel als hun eigen successen. Dat betekent niet dat alles altijd onder de controle van iedereen staat – soms heeft iemand gewoon tegenslag. Het betekent enkel dat mensen zelf daarvoor de verantwoordelijkheid dienen te dragen. Het staat natuurlijk – zie het 8ste principe – mensen vrij om bepaalde mensen te helpen, indien zij vinden dat die ongeluk hebben gehad.


11. De overheid is ook maar een organisatie; met middelen die ze eerst bij mensen moet gaan halen.

Het 11de principe is ook zo logisch als het groot is. De overheid bestaat uit mensen, met hun eigen doelen, wensen, inschattingen, kennis en mogelijkheden. Daardoor zouden wel al wel kunnen vermoeden dat de overheid geen heilzame utopie is; want mensen zijn feilbaar, ook als ze veel macht hebben. En de overheid werkt via belastingen – via een bepaalde vorm van dwang – om aan haar fondsen te komen. Ze kan alleen maar bepaalde middelen geven aan bepaalde organisaties of mensen, als ze die eerst van anderen afhandig heeft gemaakt. Deze perverse manier maakt het duidelijk waarom het geen goed idee is om veel beslissingen – van welke aard dan ook – door de overheid te laten nemen.


12. De stabiliteit van eigendom en de vrijwillige overdracht van middelen is fundamenteel voor een samenleving.

Uit alles wat we tot nu toe vooraf gezegd hebben, kunnen we eenvoudig weg het volgende principe afleiden. Het is fundamenteel dat de eigendom van mensen en de vrijwillige overdracht van middelen bewaard blijft. Het is hierbij duidelijk dat het 2 zijden zijn van de zelfde munt: als eigendom stabiel is, dan is het ook zo dat eigendom vrijwillig moet overdragen worden. Stabiliteit bij eigendom betekent vrijwilligheid van overdracht. Als mensen stabiele eigendom hebben – en dus weten waar ze legitiem over kunnen beschikken – kunnen ze verder in de tijd over meer middelen plannen. Stel dat je alleen maar mocht beschikken over de zaken die je kan dragen; hoeveel welvaart zou er dan bereikt worden?


13. De samenleving of ‘economie’ moet niet beheerd worden.

Dit principe is misschien niet zo eenvoudig te begrijpen, maar wel cruciaal. De ‘samenleving’ of ‘de economie’ zijn niet meer dan interacties tussen mensen. Mensen als doelhebbende, middelengebruikende, intentiegerichte wezens handelen binnen de ‘regels van het spel’ met anderen om zo hun doelen te bereiken. Dit is altijd en overal zo. Voor liberalen zijn de regels van het spel duidelijk – private eigendom en contractuele eigendom. Hierdoor is het niet nodig dat bepaalde ‘uitwassen’ worden beperkt. Als mensen door middel van een rechtvaardig proces heel rijk worden, is er niets mis met deze rijkdom. Er is geen noodzaak om ‘het systeem te beheren’, alleen noodzaak aan een (juridisch) systeem dat de (rechtvaardige) regels waarborgt.


14. De Hobbesiaanse angst is onterecht.

De 'Hobbesiaanse' angst, de angst dat we allemaal elkaar de kop gaan inslaan as er geen 'overheid' is, is onterecht. Mensen kunnen coöpereren in situaties zonder instantie die in alle gevallen waakt of er geen conflict komt. We hebben instanties nodig die bij conflict kunnen optreden, maar dit hoeft geen monopolie te zijn, noch is dit strikt noodzakelijk om in alle gevallen te coöpereren.


15. Alleen processen die de grootste mogelijk vrijheid laten aan mensen, kunnen op termijn voor welvaart en geluk zorgen. Er is geen finaal eindutopie.

Dit spreekt voor zich. Een liberale samenleving is geen samenleving waarin iedereen rijk en gelukkig is. Een liberale samenleving is een samenleving waar mensen de vrijheid hebben om hun geluk en welvaart te zoeken. Met of zonder een centraal gezagsmonopolie is daarbij minder belangrijk; alhoewel ik zou beargumenteren dat zonder beter is. De vrijheid om het anders te doen maakt al het verschil in de wereld.

woensdag 20 januari 2010

Macht en prijzen

Het meest bekende (en correcte) argument tegen prijscontroles van de overheid is dat prijzen (1) informatie bevatten, (2) een gevolg zijn van subjectieve oordelen van individuen. en (3) uiteindelijk veroorzaakt worden door vraag en aanbod,. Als je dan prijscontroles invoert, dan gaat deze informatie verloren, net zoals de subjectieve oordelen van de individuen niet gerespecteerd worden en creër je schaarste! Daarom moeten we tegen prijscontroles zijn.*high five voor de liberalen*

Maar wacht! zeggen de voorstanders. Het is (misschien) wel waar dat prijzen deze informatie hebben, en een gevolg zijn van oordelen, en we willen zelfs nog erkennen dat het een (deels) een gevolg is van vraag en aanbod, maar deze dogmatische liberalen vergeten dat er ook elementen van macht meespelen (zoals tussen InBev en de individuele werknemer), waardoor een goed gekozen prijscontrole niet de dramatische effecten hebben die ze (inderdaad) kunnen hebben als je ze niet goed kiest. *High five voor de socialisten*

Hierop reageren de liberalen dan over de tweede lijn van argumentatie, waarbij ze trachten aan te tonen dat het toch wel niet zo eenvoudig is om zo'n 'goede' (en relevante) prijscontrole door te voeren en zelfs als dit op korte termijn zal lukken, dan nog stoor je de dynamiek van de markt, want als er grote veranderingen zijn, heb je nu een politiek proces nodig om prijzen te veranderen, in plaats van simpelweg marktactoren dit te laten aanpassen. *High five voor de liberalen weer*

Het punt dat ik hier echter wil maken, is eerder om het 'machtargument' van de socialisten meer te kunnen kaderen. Het is waar dat er zoiets speels als 'macht' in het bepalen van prijzen. De zuivere praxeologische methode verbergt dit (imo), maar een analyse van de werkelijke wereld kan dit inderdaad verduidelijken, waarbij we tegelijkertijd de (beperkte) invloed daarvan kunnen begrijpen. In een wereld die bestaat uit Robinson en Vrijdag, zullen prijzen (indien ze vrijwillig met elkaar omgaan) nog steeds bepaald worden door alle factoren zoals in onze huidige economie: vraag, aanbod, evaluatie, subjectieve waarde, etc. Dat is het probleem niet. Het punt is echter; wat als Robinson een grote voorraad aan voedsel heeft, waar hij op kan teren en Vrijdag enkel maar niet-voedingsmiddelen heeft. De voorwaarden op basis waarvan deze ruil zal plaatsvinden zijn formeel gelijk, maar er valt iets te zeggen dat ze in deze particuliere zaak in grote, en belangrijke mate ongelijk zijn, i.e. dat de 'prijs' die Vrijdag zal krijgen wel eens veel hoger zal liggen dan een situatie waar ook de particuliere omstandigheden meer gelijk zijn.

Als socialisten praten over 'macht' bij het zetten van prijzen, dan hebben ze zoiets in hun achterhoofd, alleen tussen het grote bedrijf en de arme consument/arbeider. Dit is ook waar de bekende 'Iron Law of Wages' op teert, i.e. de gedachte dat lonen bepaald worden door 'werkgevers hebzucht' en 'werknemers behoefte', waardoor de lonen altijd laag zullen blijven.

En het is waar dat er een element van macht speelt, in elke particuliere zaak. Maar wat mijn voornaamste punt is, is dat dit element overdreven wordt. We zitten vandaag - zeker in het Westen - niet in een Vrijdag/Robinson-situatie; mensen kunnen andere beroepen uitoefenen. Mogelijkerwijze ligt daar een lager loon aan vast, maar dat is het gehele punt. De ondergrens van jouw loonsvraag wordt bepaald wat je redelijkerwijze kan verwachten om ergens anders te krijgen! Als een werkgever toch tracht u daaronder te betalen, heeft hij altijd de onzekerheid dat je ergens anders zal gaan werken. (De bovengrens van jouw loon wordt bepaald door het verdisconteerde marginale waardeproduct, i.e. 'wat jij waard bent voor hem'. Hij gaat je niet meer betalen dan wat hij denkt dat je waard bent voor hem.)

Tussen deze 2 grenzen, ligt er inderdaad een gebied dat 'onbepaald' is en waar het loon ergens in zal liggen. Het gehele proces van economische groei en meer mogelijkheden, is echter dat dit gebied kleiner wordt. Als je met vrijdag en Robinson zit, is er een grote grens (want: vrijdag heeft geen alternatief buiten 'niet ruilen met Robinson'.) Als er echter naast Robinson nog een dozijn andere mensen zijn, dan is er al een veel betere situatie voor Vrijdag... Natuurlijk zouden al deze mensen (en Robinson) kunnen samen zitten en trachten om prijsafspraken te maken om Vrijdag toch te dwingen een hoge prijs te geven. Maar als deze hoeveelheid mensen nog veel groter wordt (in die mate zelfs dat ze een collectieve actie probleem hebben), dan ziet het er al veel beter uit voor Vrijdag!

In onze moderne economieën zijn er echter zoveel werkgevers (en potentiële werkgevers, want vele mogelijke zaken zijn heel eenvoudig op te richten, als de lonen zouden veranderen) dat het niet redelijk is om te denken dat die allemaal samen zitten om de 'lonen laag te houden'. (Hieruit volgt trouwens dat een goede zet om de lonen van werknemers te verhogen, het vereenvoudigen van een zelfstandige onderneming zou zijn; immers, dit is een kant en klaar alternatief waarbij werknemers niet afhankelijk zijn van een (andere) werkgever om een loon te verhogen. Als werknemers altijd dit alternatief hebben, dan kan je ceteris paribs een verhoging van de lonen verwachten.)

Het hele punt is dit; ja, het element van 'macht' speelt inderdaad een rol. Het verder vrij laten van de markt zorgt er echter voor dat dit element van macht steeds minder wordt. Daarom moet je voor een vrije markt zijn als je tegen de plutocratie bent en niet voor meer overheid. Want, zoals ik onlangs tegen kwam in een blogpost (in de context over de Amerikaanse overheid en Obama):

Any government that annually spends $3-plus trillions of dollars, and regulates trillions upon trillions of dollars worth of other resources, will inevitably be targeted by special interests and their lobbyists. And any government manned by persons capable of the duplicity, pandering, and cheap theatrics required to win elections will inevitably and without shame put itself at the service of these special interests. (Bron.)

Natuurlijk zal dit argument geen volbloed Marxisten overtuigen, maar 'k hoop dat het toch een beetje iets geeft om over na te denken als je 'gewoon' een socialist bent.

donderdag 7 januari 2010

Overheid vs Marktfalen

Vandaag geschreven als artikel, maar ik ben er niet geheel tevreden over. 'k deel het maar mee voor wie er iets aan heeft.
Een van de meer uitdagende concepten voor het liberalisme is het concept marktfalen, i.e. Imperfecties in het marktmechanisme die ervoor zorgen dat overheidsingrepen noodzakelijk is. Er zijn verschillende manieren waarop deze uitdaging echter genuanceerd kan worden en het is daarover dat ik hier samen met de lezer eens wil doordenken.

Denk bijvoorbeeld eens aan het concept asymmetrische informatie. Het probleem hier, volgens de theorie, is dat koper en verkoper niet dezelfde hoeveelheid informatie hebben over een bepaald product (zoals tweedehandswagens). Het is onmogelijk (aldus de theorie) voor de koper om te weten of de auto in kwestie een 'goede', 'middelmatige' of 'slechte' auto is, waardoor een mechanisme zal optreden dat er uiteindelijk voor zal zorgen dat er geen tweedehandsauto's meer verkocht zullen worden. Onmiddellijk voelen we dat er al hier iets mis mee is: er zijn toch firma's die tweedehandsauto's verkopen? Waar de theorie in kwestie geen rekening mee hield, is dat er allerlei mechanismen zijn die de verkoper kan hanteren om dit probleem te omzeilen: garantie's, reputatie, informele mechanismen, etc. Maar in welke mate speelt het asymmetrische mechanisme in de democratische procedure? De reden waarom ik dit vergelijk is wiedes: de parlementaire democratie zoals wij die hebben, wordt gekenmerkt door een competitief proces voor wetgevende zetels om op die manier aan het beleid te kunnen deelnemen. Maar zouden we niet kunnen zeggen dat de koper (i.e. de persoon die stemt) hier niet a fortiori een veel groter assymetrisch informatieprobleem heeft dan de verkoper (de politici waarop u kan stemmen)? U weet misschien niet alles van de tweedehandsauto (of van eender welk product) dat u koopt, maar geldt dit a fortiori niet ook voor het politieke proces? Meer zelfs: u bent verplicht om de gevolgen van het politieke proces te ondergaan, i.e. dit is een markt waar u niet de keuze hebt om aan deel te nemen of niet. Het lijkt mij duidelijk dat los van de merites over de analyse van asymmetrische informatie in het marktproces (iets dat zeker bestaat) dat, in de mate dat dit een probleem vormt, dit eens te meer geldt in het politieke proces.
Een tweede voorbeeld van marktfalen is het probleem van 'publieke goederen'. Kort gezegd: 'iedereen wilt iets', maar het is te moeilijk om individuele belangen zodanig te organiseren dat het goed er komt omdat iedereen kan freeriden op de handelingen van anderen. Denk bijvoorbeeld aan vuurwerk of vuurtorens: eenmaal er vuurwerk is of er een vuurtoren staat, is het moeilijk om mensen uit te sluiten om daar niet van te profiteren die daar geen bijdragen aan hebben geleverd. Ongetwijfeld zijn er issues waar dit collectieve actie probleem (om de technische term te gebruiken) (significant) moeilijker op te lossen zijn dan in andere zaken – dat wil ik zeker niet ontkennen. Maar laten we, alweer, eens kijken naar hoe dit fenomeen werkt op vlak van het politieke proces: is het immers controle op de overheid geen collectieve actie probleem? Iedereen zou graag hebben dat er een uitgebreide controle is (tenzij iemand denkt dat dit niet relevant is), maar zowel de kans of de impact dat 1 individu een groot verschil zal maken, is klein, waardoor niemand zich daar echt zo intensief mee bezig houdt als moet. Natuurlijk hebben we het fenomeen van oppositie, maar wie zegt dat zij de waarheid vertellen? Zij hebben er immers alle belang bij om de waarheid zo te verdraaien (of, in ieder geval, zo te interpreteren) dat het hen goed uitkomt – zoals we maar al te goed zelf beseffen indien we zelf eens de kant kiezen van de overheid als de oppositie een bepaalde actie bekritiseert.

Hiermee verwant is trouwens de conceptuele verwarring tussen de economische term 'een publiek goed' en 'de overheid biedt dit goed met publieke middelen aan'. Onderwijs en pensioenen zijn geen publiek goed! Het zijn goederen die nu door de overheid worden 'verzekerd', maar dat betekent niet dat ze vallen onder de term publiek goed. Als een leerkracht mij aandacht geeft, gaat dat ten koste van de aandacht aan de rest van de klas. Als de overheid mij geld geeft als gepensioneerde, dan kan dit geld niet gebruikt worden voor een andere gepensioneerde. Het is duidelijk dat dit niet valt onder de term publiek goed en mag dus ook niet als dusdanig verkocht worden. Maar toch wordt dit keer op keer op die manier gedaan, wat intellectueel oneerlijk is. Maar ja, waarom zouden we ons daar iets van aantrekken, niet waar?

Een derde, belangrijke, aspect is het probleem van negatieve externaliteiten. (Ik laat het probleem van positieve externaliteiten uit de weg, om de simpele reden dat deze positief zijn en dus bezwaarlijk een echt probleem vormen.) Een negatieve externaliteit betekent dat handelingen van mijnentwege een impact hebben op andere mensen op zo'n manier dat zij oprechte schade hebben (op zo'n manier dat als ik die handeling rechtstreeks zou doen, er een probleem zou ontstaan). Bijvoorbeeld: als ik water in een rivier dump, dan zijn er redenen om aan te nemen dat er anderen effectief last van hebben. Het wezenlijke probleem hier is quasi altijd een onderliggend probleem van het controleren en toepassen van eigendomsrechten. Net zoals ik geen recht heb om uw portefeuille te nemen, heb ik geen recht om schade toe te brengen aan uw eigendom – ook al is het onrechtstreeks. Maar het is veel eenvoudiger waar te nemen (en dus te bewijzen in een rechtzaak) dat ik uw portefeuille heb weggenomen dan dat ik op indirecte wijze uw eigendom heb beschadigd. Het probleem van externaliteiten is dus, vooral, een probleem van imperfecte (door de menselijke beperktheid) toepassing van het eigendomsprincipe. Dit is inderdaad een ingewikkelde issue, waar er nog veel discussie rond is, maar laten we alweer eens kijken in welke mate dit ook speelt bij de overheid. In welke mate denkt u dat de overheid rekening houdt met externaliteiten, i.e. de gevolgen op derde personen, als zij een bepaald beleid uitstippelt? Denkt u maar aan de gevolgen van het immigratiebeleid op de immigranten zelf, de personen die in de buurt van immigratiecentra wonen, enzv. Onze overvolle gevangenissen hebben 1/3de personen die in voorhechtenis zitten. Voor wie dit niet begrijpt: 1/3de van onze gevangenissplaatsen – die dus te kampen hebben met overbevolkingsproblemen – zijn bevolkt door mensen die nog niet veroordeeld zijn. Het goedbedoelde pensioenstelsel zorgt nu al voor de laagste (relatieve) pensioenen in Europa en het ziet er niet naar uit dat dit nog veel zal verbeteren. Onze staatsschuld is een belasting op onze kinderen: ik heb al gehoord over een 'sociale begroting' die zou betekenen dat we simpelweg de staatsschuld verhogen. Het punt is dat, zonder te ontkennen dat externaliteiten in onze imperfecte markt een probleem vormen, dat een gelijkaardig probleem ook bestaat bij de overheid. Natuurlijk kunnen we praten over in welke grote het bij het ene een probleem is dan wel bij het andere; het punt is vooral dat het intellectueel oneerlijk is om de ene externaliteit te gebruiken als een argument om de andere vorm van interactie meer verantwoordelijkheid en macht te geven, zonder hierbij rekening te houden dat deze ook gelijkaardige problemen heeft.

Het laatste probleem dat ik hier even zal bespreken is de issue over (natuurlijke) monopolievorming. Alweer: het is zo dat in een markt je kan spreken dat sommige bedrijven meer 'economische' macht hebben dan anderen, i.e. groter zijn dan anderen. (Traditioneel zijn staalbedrijven net iets groter, met niets meer kapitaal erin, dan bakkerijen.) Maar we mogen het vrije markt systeem niet begrijpen als iets statisch zoals je soms ziet in de inleidingen economie met het 'perfecte competitieschema'. Als er iets niet goed het vrije markt systeem weergeeft, is het wel het perfecte competitieschema! Een marktsysteem is immers een dynamisch systeem met constante aanpassingen over het gehele systeem. Daarmee zeg ik niet dat altijd alles verandert – ja, sommige bedrijven kunnen heel lang bestaan, zoals coca cola – maar dat er altijd wel veranderingen zijn. (Coca cola heeft in de jaren '80 bijvoorbeeld een enorme financiële kater opgelopen met het drankje 'New Coke', maar het toch overleeft.) Een 'monopolist' is altijd een bedrijf dat op (relatief arbitraire) kenmerken wordt toebedeeld als 'de enige marktparticipant' te zijn en dus 'monopoliewinsten' maakt! Raar genoeg is een van de oplossingen die voorgesteld wordt voor dit probleem het installeren van een wettelijk natuurlijk monopolie via de overheid. In welke mate kan je het principe 'we zijn tegen monopolies!' vereenzelvigen met deze 'oplossing'? Natuurlijk kan je zeggen dat we op deze manier 'controle' kunnen houden over dit bedrijf, maar met deze 'controle' komen ook de problemen te voorschijn die ik hiervoor al kort heb aangeraakt: hoe kan je in hierop een controle uitvoeren als je niet al te goede controle kan houden over de politici zelf? En hoe kan je 'controleren' als je geen maatstaf hebt om te weten wat het bedrijf zou moeten doen? Opvallend is ook dat deze monopolies vaak nog eens wettelijk beschermd worden, i.e. het is verboden om daarmee te concurreren en dus mensen een lagere prijs aan te bieden. (Kijk maar naar 'de post' en 'de lijn'.) Natuurlijk zijn hier argumenten voor: 'want dan gaat de private sector alleen maar de winstgevende lijnen overnemen!' waarmee de kat ineens uit de mouw komt: het gaat helemaal niet over monopolievorming tegengaan, maar over aan beleid doen via de overheid en te zorgen dat sommigen duurdere prijzen betalen om andere mensen lagere prijzen te kunnen geven, via de overheid. U kan hier voor zijn, u kan hier tegen zijn – daarover gaat dit artikel niet. Maar dan stel ik voor dat men wel intellectueel eerlijk is en simpelweg oprecht stelt dat monopolies goed zijn als ze gebruikt kunnen worden door de overheid voor bepaalde vormen van beleid.

Zo; de lengte die ik mezelf heb opgelegd, noopt me om hier al af te sluiten. 'k hoop dat de lezer er iets aan had.


dinsdag 22 december 2009

Nieuwe Adam Smith Institute Publicatie

A beginners Guide to Liberty is een collectie essays dat op super eenvoudige manier de essentieële inzichten die voor vrijheid pleiten duidelijk maakt. Klik hier voor de integrale pdf.
  • Introduction by Richard Wellings
  • The importance of liberty by JC Lester
  • How markets work by Eamonn Butler
  • Free Trade by Daniel Griswold
  • Taxation and government spending by Daniel J. Mitchell
  • Property rights by Karol Boudreaux
  • Why government fails by Peter J. Boettke & Douglas B. Rogers
  • Sex, drugs and liberty by John Meadowcroft
  • Welfare without the state by Kristian Niemietz
  • Banking, inflation and recessions by Anthony J. Evans
  • The role of government by Stephen Davies

maandag 21 december 2009

Literatuur van 'Polycentric Law'

Een bespreking van 'polycentric law'. Het is een inleiding in het polycentrische denken en een (korte/oppervlakkige bespreking) van de literatuur; vooral om mensen geïnteresseerd te krijgen en ze al wat referenties te geven om zelf op weg te kunnen.

De verschillende delen van de tekst:
  1. Law prior to the state
  2. Anglo-Saxon Customary Law
  3. The Rise of the Royal Law
  4. From Polycentric law to state law
  5. The Persistence of Polycentric Law
  6. Theories of Polycentric Law
  7. Future Growth in the Study of Polycentric Law

De goede Bensen komt nog eens langs:
After a wide review of the field, Benson concludes that each customary legal system has six basic features:
1) a predominant concern for individual rights and private property;
2) laws enforced by victims backed by reciprocal agreements;
3) standard adjudicative procedures established to avoid violence;
4) offenses treated as torts punishable by economic restitution;
5) strong incentives for the guilty to yield to prescribed punishment due to the threat of social ostracism; and
6) legal change via an evolutionary process of developing customs and norms. (Benson, 1990, p. 21)
Leuk detail uit de customary law van de Anglo-Saksische wereld:
A system of surety, known as borh, provided the foundation of Anglo-Saxon law. Under the borh system a set of ten to twelve individuals, defined at first by kinship but later by contractual agreement, would form a group to pledge surety for the good behavior of its members. The group would back up this pledge by paying the fines of its members if they were found guilty of violating customary law. A surety group thus had strong financial incentives to police its members and exclude those who persistently engaged in criminal behavior. Exclusion served as a powerful sanction: " Every person either had sureties and pledge associates or one would not be able to function beyond one's own land, as no one would deal with one who had no bond or who could not get anyone to pledge their surety to them.
Daarna volgt een historisch verhaal (stukjes 2-6) over de legale evolutie in die streken. Leuk is dat er nog een quote state van Berman zijn 'Law and Revolution': een boek dat ik zelf tracht te lezen (maar het is een redelijk uitgebreid boek, met veel niet al te interessante delen in (voor het essentieële punt) waardoor het wat moeilijk lezen is. De quote zelf had ik zelf ook al 'ontdekt' in het boek, i.e. toen ik het tegenkwam had ik iets van: 'leuke quote! Zeker onthouden!'
Berman provides the single best source for sorting out this legal tangle in his magisterial Law and Revolution. He there explains how competition between jurisdictions helped to protect individual liberty: " A serf might run to the town court for protection against his master. A vassal might run to the king's court for protection against his lord. A cleric might run to the ecclesiastical court for protection against the king." (Berman, 1983, p.10) The same person, in different capacities (merchant, cleric, vassal, townsman, etc.), enjoyed a significant degree of choice among legal systems, forcing them to compete. This competition for " customers" and the interaction among rivalrous legal systems resulted in many of the legal innovations that we take for granted today.
Spijtig dat er bij de volgende quote gaan datum staat:
For the most part, royal law won this competition among jurisdictions. It had two important advantages over its rivals. The power to tax allowed it to subsidize its legal services. Royal courts absorbed the local functions of the law merchant, for instance, by adopting its precedents and offering to enforce them at bargain rates.
Dit kan immers (of 'moet' bijna) begrepen worden als een subsidiering van the merchant way of life. Immers: als het goedkoper wordt om, als 'merchant', rechtszaken op te lossen, is het nogal wiedes dat er meer mensen zich in deze onderneming zullen storten - niet?

Noot aan mezelf:
Randy E. Barnett, " Pursuing Justice in a Free Society, Part One: Power versus Liberty," in Criminal Justice Ethics, Summer/Fall 1985, pp. 50-72; " Pursuing Justice in a Free Society, Part Two: Crime Prevention and the Legal Order," in Criminal Justice Ethics, Winter/Spring 1986, pp. 30-53)
Deze referenties nog eens opzoeken. 'k weet dat minstens een deel daarvan in 'Anarchy and the Law' zit, maar 'k ben alweer een deel vergeten.

En dit ook onthouden:
Fuller's Morality and the Law introduced polycentric law to mainstream legal philosophy. Fuller defines " law" in terms broad enough to encompass privately produced law (as we saw in the quote above), and criticizes legal positivism's authoritarian tendencies.


donderdag 17 december 2009

Over het concept 'privatisering'


"Natuurlijk kan een 'privatisering' nooit goed verlopen. Privatiseren is een werkwoord en vereist een handelende entiteit. Per definitie is deze handelende entiteit de overheid. Het is natuurlijk onzinnig om te denken dat overheden wel in staat zouden zijn dít wél goed te organiseren."
Maar hoe moet het dan wel?

Doorgaans ben ik niet bepaald ongevoelig voor het 'overheid: val dood' argument, i.e. dat de overheid simpelweg stopt met te subsidieren en haar regulering af te dwingen. Niet dat dit zal gebeuren, maar dat lijkt me nog altijd ideaal. De wereld zal niet ineens instorten als de overheid simpelweg stopt met de post te subsidieren en haar regulering af te dwingen en ja, het zal een pijnlijke aanpassing zijn (zeker voor de ambtenaren die nu effectief gedwongen zullen worden zich aan de regels van de markt te onderwerpen, i.e. mensen te dienen, in plaats van de politiek), maar in the not so long run zal dit het meest ideaal (enhet meest rechtvaardig zijn).

Rechtvaardigheid wordt hier, natuurlijk, procedureel gedefinieerd en niet in het verkeerde concept van 'mensen krijgen dingen op kosten van andere mensen. Ik vind dat die mensen dat mogen krijgen, dus het is rechtvaardig.' Dit vind ik namelijk geen goed rechtvaardigheidsprincipe.

Zeker bij zaken zoals de genationaliseerde treinen gaat dat wat geven. 'k vraag me af hoelang het proces van individuele coördinatie zal duren tegen dat alle grove misallocaties van kapitaal in de treinen hersteld zal zijn.

Mijn IHS aanvraag

Je kreeg 8 standpunten - 4 liberaal en 4 niet liberaal - en daaruit moest je 1 kiezen waar je akkoord mee ging (en uitleggen waarom) en 1 waar je niet mee akkoord ging (en uitleggen waarom). Dit is wat ik koos.

Akkoord: Free people are usually able to solve coordination problems through voluntary association and exchange.

Reden:

A society - and a fortiori an economy - is in essence everyone trying to achieve his own goals using his own means in an institutional setting. (This includes formal institutions like property rights, contractuel freedom, non-agression, etc. but also more 'informal' institutions like trust and social capital.) Given any degree of informal institutions, it's always better to have a decentralized decisionmaking process - i.e. everyone gets to decide for his own. (Obviously; this also includes the decisions wether or not to belong to a particular group, company, friendly society, etc.) As the Austrian Economists Hayek & Mises explained; questions of value and knowledge can only be resolved through this process, because economic calculation can only emerge when people are allowed to choose, i.e. to pick one thing over the other. The prices that emerge from this proces, is what makes economic calculation possible and which allows for a lengthening of the structure of production on a economic sound base. Hayek emphasized on top of this the proces of knowledge and the fact that no one can centralize all knowledge (first and foremost the knowledge on evaluation). If one overrides the process of voluntary interaction through the use of coercion, one substitutes the preferences of every individual by the preference of the coercer. Even if he means it well – but because of the nature of the political process, there are good reasons that personal interests take over the public spirited character of government officials – he lacks the knowledge of doing what is right for everyone. Only voluntary action can coördinate truly the trade offs every individual is willing to make. A government is (sometimes) capable of making decisions for everyone, but coercion people in to accepting a decision is not the same as solving a problem.


Niet akkoord: Healthcare is a universal human right, and it is the role of government to ensure that everyone has access to it.

There are several problems with this statement. The first is that declaring something a human right, doesn't make it a human right. Rights are what should guide people in what they ought or ought not to do. If they have a right to it, they are allowed to do it. If they don't, they ought not to do it. There is no guarentee that people behave like they ought to behave – that is up to the judicial institutional setting of a society – but the philosophy of right can only investigate what ought and ought not. Declaring 'health care' as a 'universal right' doesn't guide people in how they ought to behave (or not behave). It's just a policy proposal for government – and nothing else. This discussion is a consequence from the old and mistaken vision that government ought to uphold peoples rights. This caused the confusion that 'what government upholds is a right' instead of 'people have certain rights and we need institutions to make sure other people respect them'. (The mistake is, in essence, that they supported monopolizing this in a government; but there is absolutly no need that this is the work of a monopolistic, coercive organization.) Health care is a good with costs. People have to decide for themself in what quantity and quality they will buy it. Government doesn't need to 'redistribute' because empathy is a endogeneous process in every society – a lot of people want to care about other people. Just like it's not a good thing for the government to take care of our wishes for computers and food, it is not a good thing that the government is responsible for our wishes of empathy and solidarity.


'k denk dat hieruit toch wel blijkt dat ik toch een beetje weet waar het over gaat - niet?

dinsdag 15 december 2009

Wat maakt iemand een liberaal? (Deel 2)

Een vervolg op 'wat maakt iemand een liberaal?'

Het lijkt mij sterk dat ik ooit stop met liberaal te zijn (enkele nuances niet te na gelaten). Dit omdat de essentie van mijn gedachtegoed - hoogstwaarschijnlijk - gevormd is, en dat ik betwijfel of ik ook argumenten tegen ga komen die de essentie daarvan onderuit gaan halen.

Ik bekijk, in essentie, de samenleving als een proces van allerlei individuen (die zichzelf vaak organiseren in groepen) die hun doelen trachten te bereiken, gegeven de institutionele setting van hun omgeving (waar ook de eigendomsrelaties toe behoren). Ik ben van mening dat in alle handelingen een ondernemend element zit - i.e. dat er altijd een element in zit dat elementen creëert, soms winstgevend, soms verlieslatend. Het geheel van de samenleving is in essentie een 'gegroeide orde' zonder dat er een 1 overheersend doel is - in tegenstelling tot allerlei andere gecreëerde ordes, die wel een (al dan niet duidelijk) uniform doel hebben. 'k beschouw solidariteit als iets endogeen aan het gros van de mensen en ik denk dat politieke processen doorgaans minder goed zijn om de wensen van de bevolking te vertalen. En ik denk dat het merendeel van alle mensen wel degelijk begaan zijn om de mensen in hun naaste omgeving en dat het meer een verhaal is van instituties dan een verhaal van 'of de mens goed of slecht is'.

Dat is ongeveer de essentie van mijn positieve gedachtegoed, op basis waarvan ik een (groot) deel van mijn liberalisme beargumenteer. Er zijn argumenten voor elk van deze standpunten, die buiten het aspect van deze post vallen. Maar 'k zie niet goed in - indien je de descriptieve-empirische essentie van het liberalisme op deze manier omschrijft - waarom het liberalime zo'n rare en niet-populaire stroming is.

Enfin; de grootste misvatting zit hem, volgens mij, in de rol van solidariteit in de samenleving (en de oppositie om dit te organiseren via de overheid) enerzijds en de rol van eigendomsrechten, contracten en de bepaling van lonen anderzijds. Als we de discussie kunnen framen dat het gaat over een meningsverschil omtrendt die zaken - en dan kunnen discussiëren over de waar- of onwaarheid daarvan - dan denk ik dat we al een heel eind verder zijn.

Cato over spontane orde

Hier kan je een Cato-unbound link vinden over spontane orde.

'Four problems with spontaneous order' is de eerste tekst van Sandefur.

Hij beschrijft eerst nog eens de essentie van het spontane orde idee:

Perhaps his most famous idea is that social mores or legal rules can emerge as a result of particular individuals acting on local knowledge — and therefore that economic and political order need not be designed and implemented by conscious planning. Indeed, economic and political orders are so complex, and involve so much scattered and inarticulable information, that no central authority could harness the details required to design them. In a free society, countless individuals managing their own affairs end up cooperating without realizing it, thanks to the choices they make based on their limited information. The whole institution grows from the bottom up. This “spontaneous order,” Hayek argued, is a dynamic discovery process, in which people can experiment with new social mores, or new laws, just as they might with new technologies. As he put it in The Constitution of Liberty, “[t]he existence of individuals and groups simultaneously observing partially different rules provides the opportunity for the selection of more effective ones.”
Waar hij echter 4 problemen mee ziet.
  1. (1) The difference between constructed and spontaneous orders is not a difference in principle. Indeed, the difference turns out to depend solely on the observer’s choice of perspective. This means that
  2. (2) while spontaneous order is descriptively useful, it provides no basis for a normative critique of constructivism, just as the concept of evolution by natural selection cannot tell us whether a lion should eat any particular antelope
  3. In fact, (3) unless all orders that persist are ipso facto just, then the concept of spontaneous order gives us no basis for recognizing an unjust order.
  4. Hayek tried to resolve this problem by incorporating intentional planning into the process of spontaneous order, but this meant that (4) remedying injustice requires “rational constructivism,” which leads us back to problem (1).
Intuïtief ben ik niet akkoord met de eerste stelling, denk ik dat de tweede inderdaad waar is en ben ik heel zeker geneigd akkoord te gaan met de derde en de vierde.

Hij geeft een voorbeeld van het eerste:

Consider an exchange between Judge Richard Posner and economist Donald Boureaux in the NYU Journal of Law and Liberty. Posner commented that Hayek’s belief in spontaneous order was “in considerable tension with his great admiration for the Constitution of the United States,” because the Constitution was a written plan of government formulated by experts — a constructed order. But Boudreaux disagreed the Constitution’s authors “did not seek to create all or even most law de novo,” or “to replace wholesale one set of laws with another.” Rather, they incorporated “[t]he evolved common law rooted in English experience and modified by more recent experience in the colonies.”

Both Posner and Boudreaux were right. The Constitution was rationally constructed, if looked at up close — but it was also the product of a spontaneous order, seen in the context of the history of Anglo-American common law.
Alhoewel dat ik denk dat de auteur hier een goed punt heeft, valt daar niet zomaar uit te concluderen dat het concept geen praktische betekenis heeft, of dat er geen verschil zou zijn in principe. Het is nogal wiedes dat een gegroeide orde bestaat uit allemaal kleine, 'geplande' orde's; het gaat dan ook over de principes van verandering. Zijn deze dominant centraal gepland of gedecentraliseerd over een groot aantal verschillende actoren? 'k denk dat er nog steeds een verschil in principe is - ook al hangt het af van 'waar je kijkt'.

Daarop volgend, het tweede deel van de kritiek:

If a bureaucrat proposes a top-down, rational plan for economic or social organization, the Hayekian cannot object that doing so will disrupt the development of spontaneous order; indeed, that plan is a product of the spontaneous order — and, of course, new spontaneous orders will grow up around it once implemented.
Misschien kan Hayek dit niet doen op basis van zijn eigen framework, maar indien je een lichtjes anders - en meer consistent en duidelijk liberaal framework van 'private eigendom' neemt, kan je dit perfect doen. Het bureaucratisch plan overschrijft immers het proces van vrijwillige interactie - wat per definitie een gedecentraliseerd proces is - en legt de wil van de bureaucraat op aan mensen die daar niet mee akkoord gaan.

Likewise, spontaneous order can give us no guidance about whether any particular rationally constructed plan should or should not be implemented.
Ik ben geneigd hiermee akkoord te gaan. Daar heb je inderdaad secundaire redenen voor nodig. 'k ben ook nooit een fan geweest om 'spontane orde' te gebruiken als normatief argument per se, tenzij als tegenargument tegen de overduidelijke kandidaat: 'alle orde moet gecreëerd worden' (of elke mogelijke variant daarvan; en daar zijn er veel van.)

Alles bij elkaar; toch een goede, kritische tekst. Zeker het lezen waard.

En nu de reacties:

'Four solutions to Sandefur's problems' door John Hasnas

Hasnas begint:

Now, I may be missing something, but I would have thought the principled distinction between constructed and spontaneous orders was patent — constructed orders have a designated final decision maker; spontaneous orders do not.
En dat is inderdaad een goed tegenargument, me dunkt.

Als reactie op het tweede punt:

To answer this question (...) one must show that spontaneous orders advance a legitimate moral value more effectively than do constructed orders. They do. That value is peaceful cooperation.
Maar dat vind ik toch niet zo'n denderend argument. Er is geen enkele reden om te aanvaarden dat elke spontane orde alleen maar elementen heeft van 'peaceful coöperation'. (Tenzij, natuurlijk, dat je het zo definieert, maar 'k ben niet zeker of dat echt handig is.) Verder mist dit ook het punt van de Sandefur: die vraagt hoe je kan weten wanneer in elk particulier geval het beter is om een 'spontane' dan wel een 'constructivistische' orde te hebben. Ook een bedrijf is een constructivistische orde, maar ook onderdeel van een breder spectrum van sociale coöperatie. Hasnas antwoordt niet op de vraag. Wat Hasnas hier zegt is: 'het moet via vrijwillige coöperatie gebeuren', maar daarmee antwoord hij niet op de vraag, zijnde: 'kan je op elk particulier moment weten of het via spontane orde of via gecreëerde moet gebeuren, gebruikmakend van spontane orde analyse?' Het antwoord daarop lijkt mij een 'nee', daar heb je andere, secundaire argumenten voor nodig. (Zoals de rechtvaardigheid van vredevolle coöperatie, het onrechtmatig gebruik van een overheid, etc.) Maar puur spontane orde analyse op zich, kan geen antwoord bieden - zover ik zie.

Hasnas gaat ten dele akkoord met de kritiek van Sandefur op Hayek's juridische analyse:

Hayek was unable to consistently apply his insight about spontaneous order to the law. He was unable to see the law as just another product of market forces. Like virtually everyone of his generation and, for that matter, like virtually everyone today, he saw the law as a unique monopoly, necessarily separate and apart from the market for which it supplied the rules of the game. His belief in the absolute need for a definite set of rules to undergird the market process — his rules of just conduct — made it impossible for him to treat the law as a truly spontaneous order. As a result, he spent much of Law, Legislation and Liberty searching for the square circle — a spontaneous order in which certain human beings were authorized to make collective choices for the entire order.

Daniel Klein zijn essay: "Liberty between the lines in a modernist age' geeft ook een reactie. Hij tracht Hayek zijn onduidelijkheid (en fouten) te kaderen in een meer historisch referentiekader.

In de laatste Essay, van bibliograaf van Hayek Bruce Caldwell, 'Making sense of Hayek on Spontaneous Order' kiest ook voor de meer historische benadering om te begrijpen wat Hayek zei in de tijd dat hij het zei. (Zonder daarmee de kritiek van Sandefur af te doen als irrelevant.)

Caldwell stelt een belangrijke vraag:

Having made morals a product of evolution, however, Hayek apparently undermined any foundation from which to make normative judgments about orders of any kind. How does one deal with this?

De eerste mogelijkheid:

One is to say that Hayek’s criticisms of constructed orders and his evolutionary account of the development of ethics were on two different levels. Hayek himself was a type of rule utilitarian, and his criticisms of constructed orders had to do with the bad consequences he thought they entailed. On the other hand, his evolutionary writings were a positive account of the origins, persistence, and functions of a system of ethics and of certain specific ethical norms. This also may hold the key for explaining his model constitution proposal. Here we must distinguish between rule proposal or design, and rule selection.

Of de andere:

Another way to make sense of Hayek is simply to assert that he was making no normative claims at all, that he was doing positive science. This would probably be Hayek’s preferred route, given that the Austrians always claimed to be following Weber’s strictures regarding Wertfreiheit. Thus when he criticized central planning, Hayek was actually claiming that, given the goals of socialists, central planning was not the appropriate means by which to reach them. Likewise, in criticizing the imposition of extensive planning on the already existing complex order that comprises “the great society,” he might as easily be read as saying that if you take this approach, you should realize that you will be condemning millions of people to relative deprivation, and in some instances to starvation and even death.

Caldwell besluit:

But it is a long way from there to Sandefur’s claim that, because there is no difference in principle between a constructed order and a spontaneous order, we are helpless to distinguish between them.

Zo, kleine literatuur van de 4 teksten. 'k kan ze alleen maar aanraden. Als je toch niet te veel tijd hebt, lees dan enkel de eerste 2 (of zelfs enkel maar de tekst van Sandefur). Ik ben zeker dat je er iets uit zal bijleren.

maandag 14 december 2009

Wat betekent het om te zeggen 'dit moet verboden worden'?

Ik hoor nogal vaak 'x moet verboden worden' om allerlei zaken waarvan ik niet goed kan begrijpen dat dit verboden moet worden. Als iemand tegen mij zegt: 'x moet verboden worden' dan is mijn intuïtieve reactie: indien iemand x aan het doen is, mag er (proportioneel) geweld gebruikt worden tegen zijn persoon om er voor te zorgen dat dit stopt. Bijvoorbeeld: indien je zegt 'een roofoverval/verkrachting/moord/diefstal moet verboden worden' dan zeg je 'er mag (proportioneel) geweld gebruikt worden om te zorgen dat iemand geen roofoverval/verkrachting/moord/diefstal meer pleegt. En daar ik mij perfect in vinden.

Maar laten we dat nu eens doortrekken naar sommige andere zaken. 'Het moet verboden worden om in een café te roken.' Dan zou dit betekenen dat indien een café-eigenaar iemand laat roken, dat er dan agenten binnen mogen komen in het café om te zorgen dat de desbetreffende roker verwijderd wordt (of stopt met roken). Als je zegt dat het maken van pornofilms verboden moet worden, dan moet er elke keer als een hoop mensen (vrijwillig) met elkaar omgaan om een pornofilm te maken, dat er dan agenten mogen binnenkomen om met gebruik van (proportioneel) geweld ervoor te zorgen dat deze film niet meer gemaakt wordt. Natuurlijk gaan sommige mensen hierop zeggen 'dat is toch evident'? En deze blogpost is niet zozeer om te overtuigen wat de onzin is van de redenering om pornofilms te verbieden, maar simpelweg om concreet te maken wat het betekent om te zeggen 'dit moet verboden worden!' Zeker in de discussie over drugsgebruik is het onzinnig: als je zegt dat drugsgebruik verboden moet worden, dan betekent dit dat je geweld mag gebruiken tegenover iemand die drugsgebruik. Maar hoeveel geweld zou je dan gebruiken opdat het 'proportioneel' is? De normale betekenis is: tot dat het slachtoffer in kwestie geen onrecht meer ondergaat, maar die vraag is nogal moeilijk te stellen bij een slachtofferloze misdaad.

'k vraag mij af of het gros van iedereen die zegt dat dit of dat verboden moet worden, stil staat bij de essentie van wat ze zeggen, i.e. indien iemand dit doet, mag er geweld gebruikt worden tegen die persoon. Want het is immers iets compleet anders om te zeggen 'ik zou liever niet hebben dat veel mensen dit deden' dan te zeggen 'dit moet verboden worden!' Ik denk dat veel van het eerste geframed wordt in terminologie van het tweede.

Wat maakt iemand liberaal?

Wat zijn de essentiële kenmerken van een liberaal iemand (of de verschillen tussen iemand die liberaal is en iemand die dat niet is)?
  1. Het besef dat 'solidariteit' endogeen is aan een samenleving, i.e. dat dit niet 'opgelegd' of 'georganiseerd' moet worden via de overheid. Solidariteit is inherent aan het menselijk handelen en er is dus geen noodzaak om dit te organiseren via de overheid.
  2. Het besef dat 'de markt' een coördinatieproces is van menselijke handelingen en hoe mensen hun doelen wensen te bereiken, via bepaalde mechanismen (private eigendom, contractuele vrijheid, etc.)
  3. Het besef dat aan alles kosten vasthangen en dat het dus onmogelijk is om via de wetgeving universeel de samenleving te verbeteren. (Aan alle voordelen voor sommigen, hangen nadelen vast voor op zijn minst anderen en mogelijk ook de personen zelf.)
  4. Het rechtvaardigheidsgevoel dat middelen van sommigen afnemen voor uw eigen doelen onrechtvaardig is en dus een morele quod non is.
Ik denk dat je het gros van alle meningsverschillen tot deze 4 kan herleiden. Natuurlijk kan je deze wat uitbreiden - bijvoorbeeld: dat de 'overheid' geen nirvana is, maar dat het politieke proces inherent problemen heeft, dat het privatiseren van overheidsmonopolies (en de problemen daarbij) geen argument zijn tegen de markt, dat 'informatie' geen gegeven is, maar onderdeel van een proces in de samenleving, etc. - maar dan denk ik dat je niet veel meer doet dan deze 4 specifieker maken. Wat denken jullie?

vrijdag 31 oktober 2008

What Liberalism is and isn't

Bron

Dit is een interessante blog die ik jullie wou delen. Het is dus niet mijn tekst, maar zeker het lezen waard.

Just wanted to try and come to some kind of conclusion regarding Christopher Insole’s The Politics of Human Frailty: A Theological Defense of Political Liberalism (see here, here and here for previous posts on this topic).


In his concluding chapter Insole wants to clarify what the defender of political liberalism is and isn’t committed to. He says:



"The position I have been circling around in this book is that there is order, meaning and participation, but that it comes to us in ways that are fragmented, graced, unbidden and hidden. I have argued that a refusal to conflate the visible and invisible Church leads us to endorse some strands of political liberalism, while cultivating an aversion towards global invocations of new (or ancient) world-views and divinely sanctioned political activism. On the other hand, the Church - because of the specific and theological nature of its endorsement of political liberalism - is always called to resist liberal triumphalism and global revolutions and wars in the name of ‘liberty’, when these campaigns ride roughshod over the fallenness and complexity of our shared human condition. "(p. 170)



Insole concedes that such a position may risk falling into a complacent acceptance of the status quo. But, he argues that the 20th century experiments in “transformative projects” - such as communism and fascism - give us good reason to appreciate anew liberalism’s prosaic virtues. And Insole’s brand of liberalism can, he thinks, provide a check on the more millenial version of “crusading liberalism” that seeks to impose one model of political and economic life on the entire world:



"An aversion to political liberalism, one suspects, is frequently motivated by a profound discomfort at the ravages of late global capitalism; such a discomfort I would suggest is the driving force behind Milbank’s self-styling as a Christian socialist. If nothing else, this book should show that there is a tradition of political liberalism that is much older than global capitalism, and that is conceptually quite distinct from it. Political liberalism is motivated by the desire to preserve the liberties of the individual within a framework of law and fair institutions. A sense of the frailty of human individuals and their vulnerability to the enthusiasms of other individuals leads the political liberal to adopt a cautious attitude when presented with attempts to plan society on the model of a unifying common good, a ‘political community’." (p. 172)




He notes that the liberal as such isn’t committed to any particular view of political economy; “liberal” views range from the relatively laissez-faire of F.A. Hayek to the rather extensive degree of redistribution and regulation envisioned by John Rawls. Nor must the liberal demand that “market values” be extended to every sphere of society - i.e. that all professions, communities, etc. be “run like a business.” Burke, though a fan of Adam Smith’s economic theories, certainly didn’t think that the “little platoons” of family, community, church, college, etc. should consist entirely of contractual relationships. And neither is the liberal committed to the global extension of a particular social and economic model that runs roughshod over indigenous customs and institutions.

The essence of the liberal view of political society is that it is (to use Michael Oakeshott’s terms) a nomocracy and not a teleocracy. In a nomocracy, the job of government is to establish a set of rules under the constraint of which people can pursue whatever goals they choose. A teleocracy, by contrast, seeks to direct its subjects to a particular goal or purpose. For instance, when people talke about America’s “mission” or “purpose” they’re speaking teleocratically. Which is not to deny that the various communities within liberal society - churches, schools, associations of various sorts - may be legitimate teleocracies. The crucial distinction for the liberal is that political society has the power to impose a particular ordering of values, whereas these other bodies can only propose.

Critics of liberalism sometimes charge that it celebrates an essentially empty notion of freedom without taking a stand on which choices we should make. But for the political liberal that’s as it should be, because political liberalism isn’t a comprehensive theory about the good life, but a doctrine about the proper limits of political authority. The liberal wants the discussion about the proper ends of life to be hashed out in the essentially non-coercive sphere of civil society rather than being imposed from above by government.

Which is not to say that there aren’t versions of liberalism that do propose (or maybe presuppose) a comprehensive theory about the good life. There is a strain in liberal thinking (perhaps derived from J.S. Mill) that sees the development of individual personality without restraints as the highest good, period. This “expressive individualism” is what critics of liberalism often have in mind I think. Since it denies the existence of an ordering telos of human life it is inconsistent with more robust accounts of what makes for a good human life (including religious ones). But what Insole and other political liberals want to say is that political liberalism can exist independently of liberalism as a comprehensive view about the good life.

The critics, on the other hand, think that political liberalism will bleed into the rest of social life, dissolving all social bonds into relationships based on contract and consent, and promoting a nihilistic denial of any good beyond the preferences of individuals. That is, they think that political liberalism will inevitably lead to a society of expressive individualism and moral nihilism (critics like Alasdair MacIntyre think that our society has already reached such a point).

While I think Insole has done a good job showing that political liberalism is conceptually distinct from liberalism more broadly conceived, I doubt the critics would be convinced that there isn’t still a slippery slope from one to the other. On the other hand, I think he’s done a good job reminding us of some of the virtues of liberalism at a time when perhaps there are neo-traditionalists and communitarians itching to have society reflect a prescribed set of values. And for all their polemics, I don’t think the theological critics of liberalism want to see the replacement of the liberal political order with a confessional state, so maybe there’s less substantive difference here than some of the rhetoric might lead us to think.


donderdag 30 oktober 2008

Over individuele rechten

Ik zal het in deze eerste post hebben over individuele rechten. Ik kies dit onderwerp omdat het aansluit bij een hedendaagse discussie of roken verboden moet worden in cafés. Een begrip van individuele rechten stelt ons in staat een eerste vraag te stellen in dit debat: “heeft de overheid het recht roken in cafés te verbieden?”

Individuen bezitten een aantal rechten. Deze rechten bestaan niet doordat één of andere hogere macht individuen rechten gegeven heeft, maar deze rechten bestaan in de natuur van het individu zelf. Iemands recht op leven bestaat niet doordat een heerser besloten heeft dat deze persoon mag blijven leven maar dit recht komt voor uit de natuur van het individu. Deze hoeveelheid van rechten legt een beperking op aan de macht van overheden. Vermits heersers deze individuele rechten niet hebben toegekend, kunnen zij deze rechten ook niet afnemen. Individuele rechten overstijgen het belang van de heerser. Wanneer een heerser toch deze rechten schendt, dan begaat deze heerser onrecht en is elk verzet tegen deze schending rechtmatig. Dit is onafhankelijk van het soort heerser. Of de heerser nu een tiran of een democratisch verkozen regering is, maakt niet uit. Een meerderheid van de bevolking heeft net zo weinig recht om de individuele rechten van een minderheid te schenden als een tiran. De wil van de meerderheid is geen ultieme bron van recht.

Voor we aan een overheid vragen om een bepaalde actie te ondernemen, moeten we eerst nagaan of de overheid wel het recht heeft deze actie te ondernemen. Pure macht en de willekeur van de massa of van een individu is geen bron van recht.

De bovenstaande tekst bevat twee grote tekortkomingen waar ik mij van bewust ben. Ik heb geen argumenten gegeven waarom er individuele rechten zijn, ik ben ervan uitgegaan dat ze bestaan. Ik hoop dat de lezer intuïtief inziet dat er tenminste 1 individueel en absoluut recht bestaat namelijk: recht op leven. De tweede tekortkoming is dat ik niet gesproken heb over welke individuele rechten er bestaan. Eens het duidelijk is welke individuele rechten er zijn, zal ik ook in staat zijn een antwoord te leveren op de vraag die ik in het begin stelde. Dit lijkt mij materie voor een volgende post, maar ik kan de ongeduldige lezer verwijzen naar The Ethics of Liberty van Murray N. Rothbard1.

1Rothbard Murray N., The Etics of Liberty, New York University Press, 1998. Originally published: Atlantic Highlands , N.J. : Humanities Press, 1982. ISBN 0-8147-7506-3.  Pdf: http://mises.org/rothbard/ethics/ethics.asp

Eigendomsrecht (1)

Een van de voornaamste punten in de libertarische filosofie, is eigendom. Een van de betere boeken daarover is het boek van Lefevre: A Philosophy of ownership. Waarom vinden wij echter eigendom zo belangrijk? Is dat niet iets dat gemaakt is, op redelijk arbitraire wijze?

Ik zou in ieder geval zeggen van niet. Ik denk dat 'eigendom' fundamenteel is voor een samenleving. Immers: de eerste - en voornaamste - vorm van eigendom, is de controle over je eigen lichaam, door middel van je gedachten, bedenkingen, wil, etc. Kortom: door je geest. Iedereen heeft controle over zijn eigen lichaam. Volgt daar echter uit dat men ook controle mag hebben over zaken zoals 'stoelen', 'huizen' of 'geld'? 

Ik vind van wel. Ik denk dat er inderdaad zoiets bestaat als de notie van rechtmatige eigendom, i.e. dat een bepaald iemand (of een groep van individuen) recht heeft om een bepaald iets te controleren, zoals zij het willen. Dit recht ontstaat als iemand, zonder anderen te schaden, iets verwerft. Als ik bijvoorbeeld wat hout koop & ik maak daar een stoel van, heeft niemand anders recht op die stoel. Als ik bijvoorbeeld ergens op grond - dat nog niemand is toegeëigend - een huis bouw, is dat huis, zowel als de grond, van mij. 

Dat dit concept in de praktijk moeilijkheden kan hebben, is zeker waar. Wat als ik, bijvoorbeeld, een huis bouw, waardoor iemand anders zijn huis bijvoorbeeld veel minder zon heeft. Mag dat? Of als ik op 'mijn' grond een vuurtje stook, waardoor de rooklucht in iemand anders zijn tuin terecht komt: mag dat? Dat zijn allemaal goede vragen. De vraag is: hoe behoren we zo'n kwesties van recht te benaderen? Ik zou stellen dat we moeten onderzoeken naar wie recht heeft op welke eigendom(scontrole). Heeft de persoon recht op zonlicht of niet? Heeft de persoon recht op zuivere lucht in zijn tuin of niet? Dat zijn moeilijke vragen, waar een werkend justitioneel systeem voor nodig is, maar dat doet geen afbreuk aan de waarde van de benadering van eigendomsrecht, natuurlijk.

Adriaan