zaterdag 30 oktober 2010

Neo-klassieken?

Traditioneel wordt de huidige empirische, positivistische (dominante) stroming in economische wetenschap de 'neo-klassieken' genoemd. Het probleem dat ik hier (sinds kort) mee heb, is dat dit eigenlijk raar is.

Als je kijkt naar hoe iemand als een Cantillon, Bastiat, Say, Hume of Adam Smith aan economische wetenschap deden, dan zie je helemaal geen poging om vanuit de empirie economische wetten te deduceren, of modellen met onrealistische (en compleet van de pot gerukte) assumpties om de werkelijkheid te 'voorspellen'. Het was een wetenschap die de wereld zoals 'ie was tracht te analyseren. Ze probeerden te begrijpen wat er gebeurde door zaken te analyseren en daarbij abstractie te maken van bepaalde concrete zaken. Adam Smith was bijvoorbeeld wel empirisch, maar niet in de moderne betekenis van het woord; eerder ter illustratie van theorieën die hij gaf (e.g. zijn pinfabriek). In het licht van deze vaststelling is het nogal wiedes wie er eigenlijk de term 'neo-klassiek', i.e. in de traditie van de klassieken met enkele (noemenswaardige) aanpassingen werkt en wie niet. De moderne economische methode is in deze een anomalie, de Oostenrijkse methode een logische voortzetting, met enkele verbeteringen zoals de (her)ontdekking van de subjectieve theorie van waarde en de focus van ondernemerschap en waarde-imputatie.

maandag 25 oktober 2010

Zalige reclame tegen overheidsschulden

Dit reclamefilmpje van 'citizens against government waste' is zalig.

zondag 24 oktober 2010

Finance Avenue: de weg naar nergens?

Gisteren organiseerden De Tijd en haar Franstalige tegenhanger L’Echo samen Finance Avenue, een ‘grote geldbeurs’. Daar liepen twee grote groepen mensen rond:

  • oudere medemensen, die kwamen kijken hoe ze wat van het kapitaal dat ze verloren hadden tijdens de crisis kunnen recupereren (maar daarbij ook wel het risico lopen om nog veel meer te verliezen)
  • hippe boys and girls van de financiële sector die hen hierbij willen helpen

Gelukkig viel er meer te beleven dan de standjes. Vooral het grote paneldebat dat de dag afsloot, is het rapporteren waard. De discussie over de ‘De beurs in 2011′ was immers een treffende illustratie van de onzekerheid die economen en economieën op dit moment teistert. Het panel werd bevolkt door:

  • Luc Aben, Chief Economist Van Lanschot Bankiers
  • William De Vijlder, Chief Investment Officer BNP Paribas Investment Partners (en mijn prof!)
  • Stefan Duchateau, professor Risk Management & Asset Management Ehsal/KUL
  • Ivan Van de Cloot, Chief Economist Itinera Institute (die iets te laat toekwam en op de verkeerde plaats is gaan zitten)

Ik zal de lezer niet vervelen met een precieze bespreking van wat er allemaal gezegd is: het lijkt mij dat de gemiddelde mens niet wakker ligt van hoeveel procent van zijn portefeuille hij in aandelen/obligaties/cash moet steken. Neen, hier zullen we het hebben over hoe de sprekers naar de toekomst kijken. Wat kunnen we verwachten van de wereldeconomie?

Misschien eerst een korte situatieschets. Overal is de economie uit het dal aan het kruipen (met vooral opkomende economieën (emerging markets in het jargon) en Duitsland die het goed deden), maar de laatste maanden is er een vertraging van dit groeimomentum. Er bestaat de vrees voor een double dip, of economische terugval, die voor deflatie zou kunnen zorgen.
Om die reden staat de Amerikaanse centrale bank, de FED, op het punt om over te gaan tot Quantitative Easing 2: een uitbreiding van de geldbasis die krediet naar de reële economie zou moeten herstellen, waardoor dan weer aangeknoopt kan worden met gezonde groei en milde inflatie.Er bestaan echter zware twijfels of deze doelstelling wel gehaald zal worden. Sommig e economen vrezen ervoor dat zo’n expansief monetair beleid vooral onhoudbare groei in bepaalde sectoren stimuleert. Dit perspectief wordt reeds lang vertolkt door Oostenrijkse economen, maar zij staan hierin niet meer alleen: iedereen lijkt nu te erkennen dat zeepbellen een eigenschap van het economisch systeem zijn. Sommige economen wijzen er dan ook op dat los monetair beleid in de VS op dit moment al gevolgen heeft in de opkomende economieën, waar het zeepbellen opblaast. Of de FED hiermee rekening moeten houden, daarover bestaat al wat minder consensus.

Hoe zagen de panelleden de economie zich gedragen op korte termijn? Het publiek kreeg de keuze uit meerdere scenario’s. Zo was er het optimistische scenario. Hierin slaagt QE2 er niet alleen in om de beurzen maar ook om de reële economie omhoog te tillen: beurzen stijgen, mensen worden minder conservatief met hun spaargeld waardoor de risicopremie daalt en de beurzen stijgen verder, bedrijven gaan weer meer investeren en mensen aannemen en we groeien weer lekker verder. Enkel Stefan Duchateau leek echt in dit verhaaltje te geloven. Zijn collega’s zagen een duisterdere toekomst.
Zo vreesde William De Vijlder dat QE2 er niet in zou slagen om deflatie af te wenden en we in een Japan-scenario verzeild zouden geraken. Daar barstte eind de jaren ’80 een vastgoedzeepbel, wat het banksysteem verzwakte, waardoor de kredietverlening naar de reële economie opdroogde en het land nu reeds twee decennia te kampen heeft met lage groei en milde inflatie/deflatie. Ook daar probeerde de centrale bank de economie aan te zwengelen door de geldsluizen open te zetten, maar dit is nooit echt gelukt. Of dit kwam omdat de overheid te veel of te weinig deed, laten we hier nu even in het midden.
Het verst ging echter Ivan Van de Cloot. Hij wees er op dat het in de huidige omgeving zeer gevaarlijk is om voorspellingen te formuleren die mensen moeten terugleiden naar de beurzen. Niet alleen de financiële wereld is in crisis, ook financiële theorie heeft het moeilijk. Die steunde lang op het concept van de normaalverdeling. In zo’n kansverdeling hebben extreme gebeurtenissen (bijna) geen impact op het gemiddelde. Maar, zo stellen economen als Nassim Taleb, sociale processen zijn helemaal niet normaal verdeeld. Moderne financiële theorie houdt te weinig rekening met staartrisico’s.

Het resultaat is dat beleggers onvoldoende (kunnen) weten hoeveel risico ze op zich nemen in functie van hun rendement. Daar waar er vroeger een continuüm aan mogelijke scenario’s was, zijn de keuzes nu veel meer binair, meent Van de Cloot. Indien extreme scenario’s veel aannemelijker zijn, is het niet meer verantwoord om voor gemiddelden te gaan.
Stefan Duchateau ergerde zich duidelijk aan dit standpunt. Hij ging zelfs zo ver om te stellen dat de Efficiënte Markten Hypothese niet gefaald heeft, een op dit moment hoogst onmodieus standpunt.

Waar gaat de wereldeconomie op lange termijn naartoe? Hierover leek (paradoxaal genoeg) meer consensus. Het economische zwaartepunt zou steeds meer verschuiven naar de opkomende economieën, wat eigenlijk een normalisering van de situatie is: Stefan Duchateau wees er op dat vóór de industriële revolutie de spreiding van de wereldwelvaart veel gelijkmatiger was. Hij meent dat binnen 20-30 jaar China en India een vergelijkbare levensstandaard zullen hebben als Portugal en Griekenland nu. De andere sprekers leken het hiermee eens te zijn, maar waarschuwden dat de verschuiving niet lineair zal verlopen. In de tussentijd kan er nog heel wat gebeuren. De trein rijdt van West naar Oost, maar kan intussen nog van de rails gaan…

Oorspronkelijk gepost op Mediatingeconomics.

zaterdag 23 oktober 2010

Hoe een economie fixen?

In deze recente tijden - door economische crisissen, recessies en meer van dat fraais - is de aloude vriend van het 'plannen' van een economie terug gekomen. Niet per se in de vorm van het aloude, Stalinistisch-achtige communisme; maar wel in de redenering dat we met 'bail outs' en andere crisismaatregelen de crisis kunnen verhelpen of oplossen. Natuurlijk lijkt dit helemaal niet op het systematisch plannen zoals Stalin; en wordt het zelfs aangehaald als een excuus om 'het kapitalisme' te redden. (Dit is dan - natuurlijk - ook de kritiek van sommige communisten: dat de staat het kapitalisme moet redden.) Echter: het is wel degelijk een vorm van planning - gelukkig niet zo desastreus, vermits er minder gepland wordt - vermits het gebaseerd is op een (verborgen?) assumptie dat de overheid door haar coercive maatregelen de markt voor iedereen kan verbeteren en dat ze ook de kennis heeft om dit te doen. (Bemerk dat dit 2 verschillende assumpties zijn; beide die toch wel wat bekritiseert kunnen worden.)

Het probleem - naar mijn overtuiging - is dat er wordt uitgegaan van een verkeerd beeld, een verkeerde metafoor over wat een economie is. Het wordt bekeken als een chaotisch proces waar geen echte logica achter zit en, als er dan bepaalde uitkomsten zijn die we niet aangenaam vinden, we deze zonder enig probleem kunnen verbeteren door middel van interventies. Deze blik is echter niet hoe je naar een economie moet kijken. In een economisch proces zijn - min of meer - bewuste mensen bezig zich, binnen de regels van het spel, trachten te verbeteren. de uitkomsten van een economisch proces, zijn dus de uitkomsten van deze handelingen - de handelingen van wat mensen dachten dat het beste waren. Het is dus niet 'willekeurig', maar de gevolgen van beslissingen en de handelingen die daaruit voortvloeien. Deze handelingen worden op elkaar afgestemd door het marktproces: meer bepaald het prijsmechanisme en het daaruitvoortvloeiende winst en verlies mechanisme. Als je winst maakt, ben je hoogstwaarschijnlijk iets goed aan't doen. Als je verlies maakt, iets slecht. Op deze manier worden mensen begeleid in hun handelingen en hebben we een proces van wederzijdse aanpassing aan de veranderende kosten en baten die mensen hebben.

Soms kan dit proces echter een grote miscoördinatie hebben, i.e. dat de handelingen van mensen niet meer op elkaar afgestemd zijn op grote schaal. Verschillende oorzaken worden hier al eens voor aangewezen. Voor het doel van deze tekst is dat op zich niet zo relevant; maar 'k zou toch willen suggereren dat het manipuleren van prijzen altijd - volgens standaard minimum- en maximumprijs analyse - leidt tot miscoördinatie in het marktproces. Vermits de rente een prijs is - de prijs op de verdiscontering van waarde en middelen over de tijd heen - moeten we dus concluderen dat het veranderen van de rentevoet ('te hoog' of 'te laag') zal zorgen voor discoördinatie. Het is duidelijk dat de belangrijkste interestvoet niet bepaald wordt door het marktproces, maar door de centrale bank - met alle nadelige, discoördinerende gevolgen van dien. Dit is overigens dubbel zo pervers om 2 redenen. (1) De interestvoet heeft betrekking op alle markten, dus de discoördinatie is over de gehele economie. (2) De interestvoet werkt over de tijd heen, dus de gevolgen kunnen een tijdje verergeren en verergeren vooraleer de effecten voelbaar zijn - waarna het dan eens zo hard is, wegens deze culminatue van gevolgen. Daar zijn we - ongeveer - nu (al een paar jaar). Het probleem is nu dat overheden maar trachten om door middel van geld voor te schieten, werkprogramma's en meer van dat fraais de economie trachten te 'redden'. Maar dit miskent echter volledig het economisch proces.

Centraal aan deze (foute) visie is de gedachte dat we bepaalde agreggaten moeten in stand houden. Dit is echter volledige nonsens: het economisch proces is simpelweg dat: een proces. Mensen trachten zich aan te passen in hun omstandigheden door middel van de acties die ze nemen. Het is ook een proces in de zin dat er een vorm van aanpassing nodig is aan wat mensen werkelijk wensen - daar dit verstoord is door de te lage rentevoet gedurende lange tijd. Dit aanpassingsproces is pijnlijk; en vermits het sentiment in deze samenleving dat het 'onrechtvaardig' is dat sommigen een (grote) relatieve verslechtering in hun situatie hebben (zoals hun job verliezen) terwijl anderen het nog goed hebben, is er natuurlijk een grote (politieke) vraag naar 'actie' wordt dit aanpassingsproces natuurlijk verstoord (en harder gemaakt dan het hoeft te zijn). Maar dat het nodig is, staat buiten kijf. Het economisch proces moet terug naar een gezonde basis om zaken te kunnen coördineren. Soms kan dit inderdaad eens gepaard gaan met een relatieve verslechtering van sommigen - ook al gaan sommige anderen er op vooruit.

Het probleem met deze interventies is dat het aanpassingsproces moeilijker wordt gemaakt; het wordt onduidelijker wat (1) duurzame investeringen zijn in wat consumenten willen, (2) incentives worden zodanig gemanipuleerd dat eerder de wens van de overheid wordt gediend dan de wens van de consument, (3) prijzen worden vaak vastgezet (zoals lonen), waardoor de prijzen niet kunnen aanpassen, waardoor er maatschappelijk verlieslatende productieprocessen langer worden onderhouden dan nodig is. Kortom: door de neiging naar 'interventies' wordt de situatie alleen maar moeilijker voor meer mensen. In plaats van een aanpassing, waar inderdaad sommigen zullen verliezen, maar waar er tegelijkertijd mogelijkheden worden gecreëerd om er terug uit te geraken, is er meer een negatieve spiraal dan er moet zijn.

En ondertussen loopt de overheidsschuld maar door en wordt er opnieuw gemanipuleerd met de interestvoet. Intrigerend, niet waar?

woensdag 20 oktober 2010

De vooronderstelling van anarchie

Tekst geschreven voor het boekje van LVSV Brussel.

Zoals sommigen onder de lezers misschien weten, is er binnen de grote groep van het liberalisme een welbepaalde stroming die ook al eens ‘anarcho-kapitalisme’ wordt genoemd. Kort gezegd zegt deze tak van het liberalisme dat de staat (1) zowel moreel niet te rechtvaardigen valt en (2) dat deze instelling niet nodig is voor een functionerende samenleving, die welvaart, gemeenschap, recht en solidariteit kan bereiken. Auteurs zoals Murray Rothbard in ‘For a New Liberty’, David Friedman in ‘The Machinery of Freedom’, Bruce Benson in ‘The Enterprise of the Law’ en Edward Stringham in het geëdit boek ‘Anarchy and the Law’ hebben daar uitgebreid over geschreven en ik kan de lezer, indien geïnteresseerd, deze boeken alleen maar aanraden. Het doel van deze tekst is echter om de nieuwsgierigheid daarvoor op te wekken door middel van wat ik noem ‘een meta-argument’. Een meta-argument, zoals ik het hier behandel, is een argument dat niet direct tracht te bewijzen dat iets mogelijk is (of niet), maar waarmee getracht wordt om mensen uit te dagen om de argumenten voor een bepaald iets nader te bekijken. In dit geval zal ik trachten aan te tonen dat de anarchistische uitdaging om historische en logische redenen een uitdaging is die liberalen zouden moeten aangaan.

Een eerste meta-argument is, natuurlijk, dat de staat een historische oorsprong heeft. De vraag die we ons daarbij dan moeten stellen: was dit een wenselijke en goede historische evolutie of niet? We weten, natuurlijk, dat niet alles dat doorheen de geschiedenis gebeurt wenselijk was en is. Voorbeelden zoals de beide wereldoorlogen zijn daarbij heel evident. Liberalen – die geen anarchisten zijn – behoren dan, naar mijn overtuiging, te beargumenteren dat het installeren van het concept ‘de staat’ – na de feodaliteit – een goede zet was. De vraag is echter: waarom zou dit zijn? Als je kijkt naar de rechtsgeschiedenis van het Westen – zoals o.a. besproken door Harold Berman in zijn boek ‘Law and Revolution’ (die overigens de Harvard boek van het jaar heeft gekregen) – dan zie je dat wat er voor heeft gezorgd dat het Westen, relatief ten opzichte van andere werelddelen, veel meer vrijheid en economische voorspoed had juist door de quasi-volledige afwezigheid van een dominant monopolie op ‘de wet’. West-Europa was in belangrijke mate een competitieve polycentrische juridische orde waar verschillende regelsystemen naast elkaar overleefden.

Een tweede uitdaging is het feit dat een hoop zogenaamde ‘marktfalen’ evenzeer voor de overheid gelden – met dat extra probleem dat de overheid het coercive monopolie op geweld is. Het probleem van asymmetrische informatie geldt evenzeer voor de relatie tussen kiezer en verkozene – zelfs meer; want je kan maar om de 4 jaar kiezen en het is altijd een ‘package deal’. Het probleem van ‘monopolies’ is eens te meer geldig voor de overheid, die een monopolie claimt op het beslissen van hoe mensen met elkaar mogen en moeten omgaan en wat ze wel en niet mogen met hun eigen middelen. Het probleem van externaliteiten is eens te meer geldig voor overheidsbeleid dat altijd onbedoelde (en eenvoudig te missen) gevolgen heeft voor onschuldige derde partijen. De zogenaamde ‘onderhandelingsmacht’ van werkgevers is eens zo hard aanwezig bij de overheid, die mensen kan dwingen met het geweldsapparaat om haar beslissingen te aanvaarden, ook al gaat dit tegen de inschattingen of morele overtuigingen van mensen in. In het licht van al deze problemen – die elke sociale organisatie heeft, maar de overheid is een enorm grote organisatie die het monopolie op geweld claimt én tegenwoordig claimt dat ze uitvoerig de samenleving mag beheren – is het maar de vraag of we een (beperkte) rol voor de overheid kunnen hebben.

Een derde uitdaging is het feit dat een grote hoeveelheid van de zogenaamde ‘publieke goederen’ die de overheid zou moeten verzorgen – juridische functies, veiligheid, onderwijs, wegen, solidariteit, etc. – allemaal, zoals uitgebreid gedocumenteerd door een grote schare van onderzoekers, met een goede samenvatting in ‘the voluntary cite’ van David T. Beito, ‘privaat’ geregeld worden. Combineer dit met het werk van de nobelprijswinares Elinor Ostrom (in ‘Understanding Institutional Diversity’ en ‘Governing the Commons’), die heeft aangetoond dat commons – gemeenschappelijke voorraden - zichzelf kunnen reguleren. Het is niet omdat volgens bepaalde theoretische modellen ‘problemen’ zoals hoge transactiekosten, incentive issues en dergelijke niet opgelost kunnen worden, dat het daarom zo is dat dit in de werkelijke wereld niet kan. De idee is dat uit het feit dat er governance behoort te zijn van bepaalde zaken, je niet noodzakelijk een government nodig hebt. Het is misschien waar dat bepaalde zaken moeten overzien worden, maar daaruit volgt niet dat je 1 institutie nodig hebt met het monopolie op geweld om aan beleid te doen en alles te overzien wat overzien zou moeten worden. Indien het mogelijk zou zijn om dit monopolie te ‘beperken’ tot wat ‘de liberalen’ graag zouden hebben, waarom zou het dan niet mogelijk zijn om een anarchistische samenleving ook stabiel te kunnen houden? Als mensen creatieve wezens zijn die oplossingen voor hun problemen vinden en manieren vinden om meer welvaart te creëren waarom zou dit dan ook niet mogelijk zijn op de institutionele omgeving van de samenleving?

Een vierde punt komt voort uit de idee van constitutionele politieke economie. De idee van deze tak is om manieren te vinden om te zorgen dat de overheid tegelijkertijd de middelen krijgt om haar taken uit te voeren, zonder dat ze deze middelen gebruikt om haar bevoegdheden uit te breiden. We willen dus een sterke staat die zich echter maar beperkt tot de zaken waar ze – zogenaamd – een comparatief voordeel in heeft, zoals bijvoorbeeld het aanbieden van veiligheid en justitie. Vaak worden mechanismen zoals federalisme, een grondwet die de bevoegdheden limiteert, democratie, exit-opties en dergelijke genoemd om de overheid te beperken. Maar al deze zaken zijn mechanismen intern aan de overheid zelf; waardoor er uiteindelijk overheidsmechanismen zijn die over de interpretatie en toepassing daarvan beslissen. Het idee van het anarchisme is dat competitieve ondernemingen deze diensten aanbieden; waardoor je externe controle hebt op de bevoegdheden en kracht van de taken die deze ‘overheden’ uitvoeren. Indien we het concept van een ‘beperkte’ overheid serieus nemen, moeten we misschien eens kijken naar een werkelijk concept van competitieve overheden – in plaats van te verwachten dat een legitieme monopolist zichzelf gaat beperken.

Tot slot komen we dus terug bij ons eerste punt. Het is dat nogal wiedes dat we anarchie – als we aan politieke analyse doen – moeten vooronderstellen. Vermits de staat een historisch contingent fenomeen is, was er daarvoor een situatie waarin er – weliswaar dwang en onderdrukking was – maar er was geen staat as such. De vraag is: was, alles bij elkaar, de wenselijke stap om uit die dominante situatie te stappen naar een ‘statelijke’ omgeving, of was die stap eerder te begrijpen uit – eens te meer – een elite groepje dat de macht greep om de samenleving te beheren?

Als conclusie zou ik dus het volgende zeggen. Sommige liberalen hebben heel mooie theorieën over hoe ze de staat beperkt gaan houden, maar het mag duidelijk zijn dat zonder een theorie om de overheid ook efficiënt in het uitvoeren en beperkt in het organiseren van haar taken houdt; deze mooie verhalen niet meer zijn dan utopieën. In de wereld waarin we leven is de fundamentele kwestie: ofwel steun je een staat met alle mogelijke interne dynamieken tot gevolg ofwel ondersteun je een anarchistische situatie met alle mogelijke dynamieken daar. ‘k heb hier niet alle argumenten uit de doeken gedaan over waarom een anarchistische situatie een wenselijke omgeving kan creëren; het staat de lezer vrij de literatuur daarover te raadplegen en/of zelf eens het gedachte-experiment te doen waarom iemand in een staatsloze wereld zou kunnen geloven. Aan de lezer de keuze.

maandag 18 oktober 2010

Uitdaging voor het liberalisme

'k ben op dit moment naar een webinar aan't luisteren van de Students for Liberty in de USA. Deze webinar gaat over 'uitdaging voor het liberalisme'.

De eerste die wordt aangehaald is: 'eigendom over land'.
  1. Can a person justly own land? How long? Why? How does this ownership come to be? Etc.
  2. To what extent can I exclude others from access to my land?=> I I own the meadow, can I restrict you from merely walking across the meadow? Can I restrict you from flying an airplane over my property?
  3. Does ownership of land establish subsidence rights? => For example: do I have a right to that pool of water (or oil) under my property? If the pool of water lies under both my property and the property of my neighbors, do I have the right to suck as much water as possible from my well?
  4. Even if one can justify ownership of land, do the current owners have legitimate claims to their land? => If the current owners do not have legitimate claims, do others have claims that are legitimate?
Criticisms of libertarian perspective on private land ownership take many forms. Some criticisms involve the morality of private land ownership. (That is, you have no right to monopolize a particual parcel of earth.) Some criticisms are prudential; i.e. private land ownership leads to poverty for the many.

There are many different ways to justify ownership of land; I don't find any of them to be completely satisfactory.

The Georgist perspective (which I consider to be within the libertarian tradition) is a particulary interesting way of approaching the question of land ownership.

De tweede uitdaging: 'Rights-violative actions'
  1. When does your action constitute a violation of my rights? When does my inaction constitute a violation of my rights?
  2. If you decide that you want to keep your relationship with me completely non-photonic, then am I violating your rights if I shine a flashlight on you? => Related example: proposed light-shielding ordinance in Albemarl County, Virgina
  3. Are there types of actions such that each individual action is not considered rights-violative, but are deleterious in aggregate? If so, is it legitimate to restrict such actions? How? => Example: the possibility of human-induced 'global warming' and other types of 'non point source pollution'.
  4. Criticisms of the libertarian perspective frequently involve assertions that current property rights definitions are inadequate, or that market interactions will provide insufficient protection of people against harm. An interesting example involves those who believe the market price of gasoline doesn't reflect its 'full social cost".
  5. In addressing this challenge, many view the institution of 'common law' as a useful way to deal with the many of the problems that can arise. For example; John Hasnas makes a very interesting case for the common law as an appropriate mechanism for dealing with some of these problems.
  6. Am I allowed to use prior restraint to keep you from taking actions that might cause serious damage to me? => Should we use the concept of 'reckless endargerment' to deal with such questions.
  7. If I point a pistol at your stomach, have I violated your rights? Are you required to wait until I fire before taking defensive action? If I fire a bullet at you and don't hit you, have I violated your rights?
  8. If people in another country engage in actions that suggest an intent to launch an attack against my community using weapons that kill many, and for which there is no effective defense, is it permissible to engage in preemptive action?
Derde uitdaging: Dealing with children
  1. What are the rights of children? What are the obligations of parents? In my experience; libertarians differ widely in their views about the rights of children and the responsibilities of parents. For example; if I spank my daughter, am I violating her rights? Does the answer depend upon why I spanked her?
  2. Do I have an obligation to care for my children. If so, until when? => If I have an obligation to feed my son, do I have an obligation to feed him well?
  3. If I am driving a car, and if I choose to bring my young child with me, am I required to take special precautions for their safety?
  4. Should parents be required to have their very young children vaccinated to protect the children against dread diseases?
  5. Are 'age of consent' laws legitimate? If so; how does on determine the appropriate age? => Are laws regulating employment of children improper?
Challenge 4: Can 'sensible coercion' provide superior outcomes to those produced by 'the market'?
  1. Can forcing everyone to take a particular action produce an outcome that each participant agrees would be better than the outcome that would emerge absent the coercion? => Does Thomas Schelling's example of hockey helmets apply here?)
  2. Will 'public goods' be provided in sufficient quantity by 'the market'? (public good: non-rival and non-excludable). => For example: will a sufficient amount of national defense provided absent taxation?
  3. Should markets with substantial informational asymmetries between buyer and seller be regulated to produce better outcomes? => Example: George Akerlof's example of the market for 'lemons' (i.e. used cars that are defective).
  4. Can you nudge people toward improved behavior by judicious use of governmental power? => For example: should we require people to set money aside for their own pensions? => The book 'nudge' by Richard Thaler and Cass Sunstein may be the best source for arguments in favor of such judicious use.
  5. In considering this challenge, it may be difficult to prove anything. For example: 'nudging' may be hard to judge wether or not it's good or bad.

vrijdag 15 oktober 2010

Vulgair Liberalisme

In de USA is er al een tijdje wat debat - niet al te luid, maar altijd onderhuids aanwezig - tussen 'vulgair' liberalisme ('vulgar libertarianism') en andere vormen. Er zit iets in deze discussie, dat ik even wou opmerken. Gisteren omschreef ik het nog tegen een vriendin als volgt: er is niets mis met het basisidee van het liberalisme, maar er is wel iets mis met hoe sommigen het liberalisme verdedigen. Er zijn enkele argumenten die mij ten zeerste irriteren en/of die simpelweg verkeerd zijn, alhoewel dat ze regelmatig aangehaald worden door sommige liberalen.

Het eerste argument is dat 'privatiseren (automatisch) leiden tot verbeteringen/goedkopere prijzen'. Dit is natuurlijk een verkeerd - of toch op zijn minst inaccuraat - argument. Ten eerste: een privatisering is nog steeds een handeling door de overheid. Het hoeft geen genie te zijn om te begrijpen dat de overheid ook op een 'vereerde' manier kan privatiseren, i.e. laten volgen door uitgebreide reguleringen (zoals privileges) en dergelijke; waardoor er helemaal niet zo'n wenselijke effecten hoeven te zijn. Natuurlijk kan je zeggen 'ja, maar het moet een 'goede privatisering' zijn', maar dat is gewoon de vraag verschuiven. Ten tweede: een privatisering gebeurt vaak als een overheidsmonopolie compleet de grond in is gelopen; waardoor er zelden (direct) verbeteringen zijn na de privatisering (zie ook punt 1). Een correctere methode is pleiten dat een privatisering - hoe marginaal ook - toch een beetje zal leiden tot kostencontrole en een prijssetting die (min of meer) overeenkomt met kosten en marginale afwegingen. Dat zal niet automatisch 'lagere prijzen en een betere kwaliteit' veroorzaken; maar het zal toch iets meer ruimte daarover toe laten.

Een tweede is de complete afwijzing van de idee van het organiseren van bepaalde middelen - zoals grondstoffen - via het principe van commons. Het is terecht dat er afgewezen mag worden dat 'de overheid' het overneemt; maar het is illegitiem om te zeggen dat een privaat bedrijf dat sowieso beter/wenselijker zou kunnen organiseren. Sinds Ostrom haar nobelprijs kunnen we simpelweg niet meer argumenteren dat er een dichotomie is tussen 'privaat bedrijf' en 'overheid'; maar de weg via self-governing commons is er ook een. (Natuurlijk valt dit wel onder de dichotomie 'vrijwillig' versus 'coercief'.)

Een derde irritatie is het overmatig belang dat aan 'belastingen' wordt gehecht. Eerlijk en oprecht: belastingen zijn niet de belangrijkste factor van overheidscontrole, overheidsbeslag en economische vrijheid. Natuurlijk zijn belastingen het meest zichtbaar; maar belastingen zijn een herverdeling van algemene middelen; de staat moet echter nog steeds de middelen hanteren in een competitieve markt. Een veel groter probleem zijn reguleringen vermits dit extra kosten met zich meebrengt. Belastingen zijn een eerdere ex post afroming van inkomen, terwijl reguleringen een rem zijn om een inkomen tout court te creëren. Kosten zijn dus een werkelijke rem op competitie - terwijl belastingen eerder een rem zijn op kapitaalsaccumulatie as such. Verder krijg je belastingen nog min of meer terug - ook al zullen we als samenleving in het algemeen armer zijn. Reguleringen zorgen echter voor een directere beperking op de mogelijkheden die we hebben, waardoor velen simpelweg niet kunnen beginnen met welvaart te vergaren. Een betere methode voor liberalen is derhalve het wegwerken van reguleringen - in de brede zin van het woord: privileges, franchise, afschermen van competitie, veiligheidsreguleringen, etc. - en niet zozeer het wegwerken van belastingen. Want als je reguleringen wegwerkt, kunnen meer mensen zelf een inkomen beginnen te vergaren en daar belastingen op betalen - maar er zijn dan wrslk minder belastingen nodig en opent er zo een mogelijkheid om meer vrijheid te hebben. Het is dan ook verre van raar dat Griekenland niet alleen sterk bespaarde, maar ook enorm de-reguleerde.

'k ga het hier bij houden. Maar 'k hoop dat het punt wat duidelijk is.

donderdag 14 oktober 2010

Mijn introductie tot mijn thesis

Hier is mijn eerste poging tot een introductie. Voor hetzelfde geld is de definitieve versie van mijn introductie compleet anders; maar het geeft goed weer wat ik zal beargumenteren en waarover ik zal schrijven doorheen de thesis.

Introduction

The idea of the state is an old one: as far back as Plato and Aristotle philosophers talked about coercive political organizations. The purpose of this thesis is to argue differently. We won’t take the state, or any other coercive institution, for granted. We’ll argue for the moral superiority, the institutional robust viability and the economic possibility of an ordered anarchy. Modern political philosophy often talks about what the state ought to do (or not to do). The quintessential example is John Rawls, who, with his theory of justice, has an idea of what system of fairness the state should aim at. Luckily: not all philosophers take the state for granted as such. Going back to someone like Hobbes who provided an institutional argument for the state, it is clear that the state is often considered to be a problematic notion amongst philosophers. Unfortunately, however, the majority of all the thinkers who get accredited for being the greatest in the history of political philosophy - Thomas Hobbes, John Locke, Immanuel Kant, John Stuart Mill, John Rawls and even the libertarian thinker Robert Nozick - all argued, in one way or another, for the moral justification, institutional necessity and economic beneficial influence of the state. The idea of this thesis is not to provide a point by point refutation of all these thinkers - all though some of them will be mentioned and accordingly criticized. The main purpose is to provide a positive defense of the idea of an anarchist political order as a normative framework. But as with all normative frameworks; we should base our normative conceptions on realistic arguments, so we’ll also discuss some of the scientific insights which towards the practical possibility of a society that functions without a centralized, self-defining, monopoly on the use of legitimized coercion.

We’ll give an overview of the central argumentation in this introduction, in order for the reader to get a clear view on what’s coming.

We’ll start of by providing a methodological framework, some clear definitions of certain concepts which will be used throughout this thesis and a basic anthropology. This is important because we can’t just theorize ad hoc with changing concepts; therefore it’s necessary to lay out the definitions before we start applying them. The basic anthropology we’ll be that during this thesis human beings are - for the most part - to be understood as acting beings in a scarce world, based upon certain ends and adopting certain means.

We’ll use these basic considerations - especially the anthropology - to develop a moral argumentation that can be considered to be a part of the natural law tradition. We’ll analyze the philosophy of law in terms of certain rights people have, based on their faculties as actors - more specifically: moral actors - in a world with scarce resources. From this natural law vision we’ll conclude that aggression to innocent people is an unjustifiable action. Then we’ll go on to proof that ‘the state’ or any other ‘political’ institution as such can only work based on aggression to innocent people, e.g. taxation. We’ll finish by discussing some moral arguments for the state, such as John Rawls his theory of justice. From this perspective of the immorality of the state; we’ll also comment on the typical liberal-communautarian discussion, arguing that they are both right and wrong, but that they forget option number three, i.e. ordered anarchy.

After we’ve discussed the morality of an anarchist society; we’ll discuss the basic ‘Hobbesian challenge’ towards such an order, i.e. the idea that without a state we’ll live in a world where “the life of man, solitary, poor, nasty, brutish, and short”. Therefore, according to the typical Hobbesian idea, we need a state. Contra Hobbes we’ll argue that mechanisms and extended institutions can evolve out of a anarchical state of interaction that can both facilitate cooperation without claiming a monopoly on law and order. We’ll argue mainly on two grounds: we’ll incorporate the theoretical and practical insights of modern game theory that tells us that even when a situation is similar to a prisoners dilemma - i.e. a situation where there can be no trust on what the other would do - there can be facilitations of trade, if only there is a real possibility of repeated interaction. On the other hand we’ll argue from a Mengerian invisible hand explanation that institutions to facilitate trade, similar to money and language, can evolve out of interactions without them necessarily be intended as a end in itself. Following this positive defense of an anarchist order, we’ll discuss some problems that some writers have identified with such an anarchist framework, most notably Tyler Cowen and George Stigler.

After we’ve discussed the unnecessary of the state; we still have to discuss wether or not the state is preferable. We’ll talk about two different notions that have been described to the state: (1) the state as an institution that takes certain collective decisions through the democratic process and (2) the state as an institution that provides a legal framework.

Concerning the first point; we’ll argue along the lines of the standard public choice literature that ‘the state’ as an actor has certain features that makes it a bad decision making procedure concerning the society as a whole. The second issue we’ll be resolved by contrasting ‘legislation’ with a more decentralized law-creating process. By using this method; it’ll be easier to create a picture of how a legal system in a an anarchist legal order would function. It is here that we’ll discuss John Locke’s arguments for the state, because, as we shall see, he’s points are mainly about the necessity of law, safety and judicial services. After this section we can conclude the ‘political’ section of this thesis with the basic idea that an anarchist (legal) order is a viable and justifiable idea.

In the last major section of this thesis we’ll discuss the economic foundations of an anarchist society. In this section we’ll postulate that the political institutions are - more or less - in order, i.e. that they sustain trade, enforce contracts and so on according to the preferences of the individuals which live within this framework. Based on the ‘Austrian’ way of looking at economic cooperation, we’ll argue that such a system is capable of generating wealth, without succumbing to it’s own ‘contradictions’, as sometimes claimed. We’ll argue that such a free society doesn’t ‘support’ certain organizational processes over others, i.e. people are free to cooperate using a for profit business or a non-profit commune. As long as people are free to move freely between organizations and keep their own moral sovereignty; there is no normative claim about how people should cooperate. We’ll also spend some time discussing issues such as reciprocity, feelings of community and genuine solidarity. Sometimes it is claimed that the individual rights approach that will be defended in the moral section of the book doesn’t allow - or heavily discourages - these kind of issues. We’ll try to provide substantial arguments that this is, however, not the case.

After this final section we can conclude that anarchy is a moral justifiable order, that the institutional framework of such a society is not utopian and that the economic benefits of such a society will be widespread.

I hope I can interest the reader throughout this thesis and provide challenging and convincing arguments for my case. But we have introduced this thesis enough by now. Let us begin in looking at the arguments themselves!

Is er een breuk met het klassiek liberalisme?

'k was gisteren aanwezig op het LVSV debat tussen Dirk Verhofstadt en Boudewijn Bouckaert. Alhoewel dat ik op beide heren toch kritische opmerkingen heb, zal ik het hier voornamelijk tot de heer VHS beperken. Ten eerste omdat de heer VHS zich - tot zijner eer - bezig houdt met de huidige stand van zaken binnen het liberalisme en, ten tweede, omdat de zaken die ik op VHS zou willen opmerken zaken zijn die al langer op de spreekwoordelijke lever liggen.

Een eerste issue is VHS zijn kritiek op het concept van 'klassiek' of 'progressief' liberalisme. 'k zal even herhalen wat ik daarover in de samenvatting zei:
Op dit moment grijpt de moderator in en vraagt hij aan VHS wat hij vindt van BB zijn visie van solidariteit. VHS begint eerst met een pleidooi af te steken om te beargumenteren dat er niet echt verschillen zijn tussen de verschillende visies van 'het liberalisme'. Hij haalt Locke aan die, inderdaad, zei dat we moesten denken aan de latere grondstoffen en dus aan de latere generaties. Adam Smith haalt hij aan en stelt, alweer terecht, dat die niet alleen een economisch boek ('wealth of nations') schreef maar ook een moraal filosofisch werk. Thomas Paine wordt aangehaald die aantoonde dat de overheid nodig is om te beargumenteren dat de overheid nodig is om elke nieuwe generatie een deel van de welvaart te geven. (Zie het boek 'agrarian justice'). Hieruit concludeert dat de term 'klassiek liberaal' niet zo handig is; de oude denkers waren ook overtuigd van een duidelijke rol voor de overheid.
Op zich is dat nog een redelijke beargumentering. De impliciete argumentatie is dat de oude denkers zich ook bezig hielden met 'moraal' en taken gaven aan de overheid. Ergo; er is niet echt een breuk. Het probleem dat ik daarmee heb is dat deze argumentatie toch een beetje te snel gaat. Ten eerste; als je kijkt naar de moderne filosofische auteurs waarmee VHS dweept - zoals Martha Nussbaum, Amartya Sen en John Rawls - dan zie je toch duidelijk een werkelijke breuk qua methode van aan filosofie te doen. In die tijd was de staat geen bewerkstelliger van (sociale) rechtvaardigheid, maar een aanvullend instituut dat een particuliere - en niet zelf te definiëren - rol had inzake het bereiken van rechtvaardigheid; dat nog steeds voornamelijk werd gedefinieerd in een termen van een natuurlijk systeem van vrijheid. Verder zijn de klassiek liberalen klassiek omdat zij een breuk betekenden met hoe toen aan politieke filosofie werd gedaan; Locke met het concept 'individuele rechten', Adam Smith met de gedachte van een orde die niet bedoeld is, Hume met het concept van de ideale overheid, Mill met het systeem van productie, etc. Filosofen zoals Rawls gaan eerder uit in termen van een modern rationeel denken en de quasi volledige omnipotentie om de samenleving en haar instituties te plannen. Zo'n notie was bij de oude klassieke denkers niet aanwezig - met mensen zoals Mill en Paine in een soort van overgangspositie.

'k zal volgende keer eens een post maken over wat ik zoal de substantieële verschillen zie. Nu begint het wat laat te worden.









woensdag 13 oktober 2010

Verslag: Verhofstadt - Bouckaert

Vandaag was er een activiteit tussen Dirk Verhofstadt (VHS) en Boudewijn Bouckaert (BB) over 'liberalisme'; wat betekent deze term en wat volgt daaruit. Hierna volgt mijn interpretatie van het debat. Mijn excuses als iemand die aanwezig was niet (geheel) tevreden is met mijn visie erop. Opmerkingen mogen altijd in de reacties.

VHS begon met een uitgebreid pleidooi voor zijn typisch liberalisme. Met 'individualisme' en 'zelfbeschikking' (Mill) als zijn kernwoorden beargumenteert hij dat dit een morele doctrine is. Hij beargumenteert ook dat mensen pas in vrijheid werkelijk solidair kunnen zijn. Hij haalt ook - sterk - het 'veil of ignorance' argument aan van John Rawls om te pleiten voor een bepaalde vorm van herverdeling, met nadruk op kansen. Op het einde van zijn pleidooi voegt hij de gebruikelijke caveats toe dat de overheid voor wegen, scholen, gezondheidszorg, het bevrijden van mensen van bepaalde groepen (zoals moslims) en het beschermen van mensen tegen monopolies en dergelijke moet zorgen. 'k ga de argumenten hier niet herhalen, om dat deze typisch en bekend zijn. Hij vat samen: liberalisme houdt in dat zelfbeschikkingsrecht gemaximaliseerd moet worden en dat we de plicht hebben mensen die dat niet kunnen te helpen met algemene middelen. Al bij al een aantrekkelijk pleidooi - ook al ga ik er niet mee akkoord. (Maar 'k moet erkennen dat ik zo'n pleidooi ook ooit heb verdedigd.)

Bouckaert begint door te stellen dat hij akkoord gaat met de sterke nadruk op het individualisme. Hij benadrukt ook het concept 'verantwoordelijkheid' - dat hij niet hoorde bij Dirk, maar voegde er aan toe dat hij denkt dat VHS dit natuurlijk ook zou benadrukken. Verwijzing naar Adam Smith: individuele krachten leidt tot harmonie in de samenleving. Deze spontane orde kan goed werken, in een goed juridisch kader. Hieruit volgt de liberale sceptische houding ten opzichte van de overheid: dit is een organisatie van dwang - een dwangmechanisme. Daarom moet je altijd uiterst kritisch zijn en de criteria - volgens welke de overheid mag tussenkomen en welke niet - vastleggen die de overheid moet respecteren. Hij bekritiseert ook het anarcho-kapitalisme, i.e. de vooronderstellingen daarvan zijn aan de utopische kant. Het klassiek liberalisme stelt dat de overheid - in navolging van Hayek - enkel de algemene gedragsregelingen mag afdwingen, zodanig dat de voor- en de nadelen niet op voorhand duidelijk zijn. De samenleving - voor klassiek liberalen - is geen groot bedrijf dat de samenleving beschouwt als een groot bedrijf, maar als een soort netwerk als autonoom interagerende entiteiten. Mensen werken samen in vrijwillige organisaties; en de overheid beperkt zich tot het verbieden van negatieve vormen van handelingen. Het is duidelijk dat BB duidelijk een pleidooi maakt tegen VHS zijn visie, door een paar keer een collegiale, maar kritische noot te maken op het 'links-liberalisme', i.e. wat hij denkt dat de visie is die VHS verdedigt. De huidige solidariteit is een 'politieke' solidariteit, i.e. het afwentelen van bepaalde onverantwoordelijke handelingen op anderen. Dit kan niet principieel gesteund worden. Interessant is dat Boudewijn een historisch en principieel betoog afsteekt voor vrijwillige organisaties van solidariteit, o.a. gebaseerd op David T. Beito zijn (geëdit) boek 'the voluntary city'. Boudewijn houdt wel rekening met een minimum solidariteit via de overheid, voor de 'echte' pechvogels.

Op dit moment grijpt de moderator in en vraagt hij aan VHS wat hij vindt van BB zijn visie van solidariteit. VHS begint eerst met een pleidooi af te steken om te beargumenteren dat er niet echt verschillen zijn tussen de verschillende visies van 'het liberalisme'. Hij haalt Locke aan die, inderdaad, zei dat we moesten denken aan de latere grondstoffen en dus aan de latere generaties. Adam Smith haalt hij aan en stelt, alweer terecht, dat die niet alleen een economisch boek ('wealth of nations') schreef maar ook een moraal filosofisch werk. Thomas Paine wordt aangehaald die aantoonde dat de overheid nodig is om te beargumenteren dat de overheid nodig is om elke nieuwe generatie een deel van de welvaart te geven. (Zie het boek 'agrarian justice'). Hieruit concludeert dat de term 'klassiek liberaal' niet zo handig is; de oude denkers waren ook overtuigd van een duidelijke rol voor de overheid.

VHS haalt aan dat hij akkoord gaat met Hans Achterhuis met te stellen dat Hayek een eerder utopische denker was, i.e. 'de markt moet volledig vrij zijn'. (Dit lijkt mij een verkeerde interpretatie.) Hayek wordt ook toegewezen dat hij een Chileense dictator (Pinochet) gesteund heeft. En dan wordt Nozick - die blijkbaar de volgelingen David Friedman en Hans-Hermann Hoppe heeft? - bekritiseert omdat hij moreel slecht is. Nozick zijn basisgedachte is, volgens VHS slecht, omdat die is omdat eigendom rechtmatig is als het rechtmatig verworven is. Maar is de USA rechtmatig? Natuurlijk niet; altijd op basis van geweld. De utopisten van het libertarisme moeten ook bekritiseert worden: Block die huisjesmelker beschermt, Hoppe die de monarchie verdedigt en Friedman die het rechtssysteem wilt privatiseren. (Ik vind dit zelf niet zo'n gekke ideeën, maar 'k geef nu gewoon VHS zijn mening meer.) Hij besluit met een pleidooi voor gelijke startkansen.

BB beantwoordt: A = liberaal, A verkondigt een socialistische stelling derhalve is deze socialistische stelling en dus liberaal. VHS gaat de kernvraag uit de weg: wat doen we via de overheid en wat regelen we via de markt? Hierbij moet gezegd worden dat 'de markt' ook sociale actie incorporeert: acties voor het goede doel en al die zaken. Hij bespreekt dat er een verschuiving is van 'sterke overheid' van een beperkte naar een uitgebreide overheid. BB geeft zijn eigen visie: het kapitalisme moet 'georganiseerd' worden, i.e. behoeft instellingen. Eigendomsrechten, contracten en aansprakelijkheden moeten afgeschermd worden. Bewijslast moet bij de overheid liggen om taken naar zich toe te trekken.

Volgens BB zijn er blijkbaar marktfalen, zoals asymmetrische informatie. De overheid kan dan verplichten om te verplichten tot informatieverstrekking - als de sector het zelf niet doet. Wat betreft de financiële markten waren de liberalen naïef. Ze hebben te weinig nagegaan wat de optimale efficiënte financiële markten zijn. Ze zijne r van uitgegaan dat er een analogie was met de 'gewone' markten. (Ahja; en waarom zou er een verschil zijn?) Dit wordt aangehaald om het marktidee in zijn totaliteit te bekritiseren.

BB heeft ook een probleem met democratie: de meerderheid kan zich vergissen - maar daarom moet je trachten de meerderheid te overtuigen via vreedzame weg. BB verdedigt ook de relatie tussen Pinochet-Hayek-Friedman. Hij geeft een verhaal dat Allende - alhoewel democratisch verkozen - wel degelijk de grondwet en de democratie niet meer respecteerde. Na de staatsgreep heeft Pinochet dan economen laten overkomen en die hebben hem raad gegeven. Kortom is het punt dat er eerste de staatsgreep was, dan het rondkijken van wat er moet gebeuren, en dat er dan liberale economische hervormingen zijn doorgevoerd.

Op dit moment gaat het over de vragen.



donderdag 7 oktober 2010

Libera-debat 4 oktober: een bedenking


Eergisteren had ik het geluk het allereerste Libera-debat te kunnen bijwonen. Daar discussieerden Paul De Grauwe (de bekende Leuvense prof/ex-liberaal), Koen Schoors (een minder bekend intellectueel zwaargewicht van de UGent) en Johan van Overtveldt (oud-hoofredacteur Trends, nu algemeen directeur van de denktank VKW Metena) over wat de overheid moet doen tijdens deze recessie. Alain Mouton, journalist bij Trends, modereerde het gebeuren. Het was een boeiende avond op niveau maar ik stoorde mij aan bepaalde aspecten van de benadering van de heren. Uit de aankondiging:

De westerse wereld maakt momenteel een zware financieel-economische crisis door, wellicht de zwaarste sinds de Grote Depressie van de jaren '30. Vrijwel alle overheden in Europa en de VS zijn zwaar in het economisch verkeer tussen gekomen, met enorme begrotingstekorten en een snel stijgende staatsschuld tot gevolg. Maar nog steeds zijn de economische schokken niet helemaal verteerd, en dreigen we opnieuw in een groeivertraging terecht te komen.

Hoe moet het nu verder? Blijven stimuleren, zoals de VS willen, maar wat met de enorme staatsschuld? Of kiezen we voor saneren, met het risico dat we opnieuw in een economische dip terecht komen?

Het debat begon wat saai, aangezien de heren het op heel wat vlakken eens leken te zijn. Zo hadden de overheden goed ingegrepen tijdens de crisis, vooral op monetair vlak. Ook vond het podium dat de politiek misschien al te snel begint te praten over saneringen: op het podium leefde duidelijk de vrees dat een vermindering van de overheidstekorten tot een groeivertraging zou kunnen leiden. Als de privé niet uitgeeft, dan moet de overheid het maar doen, in essentie een simpel principe dat (al dan niet terecht) aan J.M. Keynes wordt toegeschreven. Maar waarom consumeert en investeert die private sector minder? Misschien wel omdat ze vrezen dat de grote overheidstekorten vandaag hogere belastingen betekenen voor morgen. Er is dus de mogelijkheid dat indien de overheid bespaart, de private sector de groeimotor weer overneemt. De econoom Alberto Alesina verdedigde dit onlangs, maar zijn studie kwam dit weekend onder vuur te liggen, iets waar Alesina niet licht over ging.

Ons interesseert niet de precieze discussie over zijn paper (die eerder saai methodologisch is), maar hoe de Libera-sprekers de kwestie van economische groei, nu en later, benaderen. In mijn ogen was hun visie op economische groei nogal kortzichtig. Ze leken mij zich te weinig de vraag te stellen waarom private groei op dit moment zo laag is. De meeste economen geloven dat dit is omdat er te weinig vraag is, met als gevolg dat de economie onder haar potentiële output produceert. Maar is die benadering wel zo nuttig?

Weerwoord over de kwestie van te weinig vraag wordt geleverd door Alberto Alesina (zie boven). Maar wat moeten we verstaan onder "potentiële output"? Het outputpotentieel wordt gedefinieerd als de groei die een economie kan kennen zonder 'te hoge' inflatie te kennen en geschat op basis van een historische trend. We kunnen ons echter serieus de vraag stellen of zo'n trend doortrekken wel geoorloofd is. Indien het zo is dat deze recessie reële economische oorzaken heeft, kan het zijn dat de economie structurele aanpassingen nodig heeft. De economie moet herberekenen en het in de tussentijd misschien wel stellen met lagere groei:

The economy needs to reallocate labor away from housing and related industries and into other industries. This means that the composition of the work force has to change, which takes a lot of time. Meanwhile, unemployment rises, which causes further disruption (there are multiplier effects).

In addition, the economy needs to reallocate its financial sector. It needs less banking involved in mortgage funding, and it needs more banking involved in venture capital. This requires changes in skill sets, in the structure of financial institutions, and so forth. Once again, this takes a lot of time, and meanwhile unemployment rises.

The Recalculation story can be thought of as an Austro-Keynesian model. It is Austrian in that it emphasizes the role of markets in processing information. During a Recalculation, there is too much information to be processed in too little time. The story is Keynesian in that during the Recalculation there are multiplier effects. Unemployed people cut back on their spending, and that in turn requires further adjustment, including more temporary unemployment.

Lagere groei nu, zodat we later hogere groei kunnen hebben. Aangezien een economie zich niet met alles tegelijk kan bezig houden niet zo onlogisch, toch? Toch was dit idee afwezig op het Libera-debat. Enkel Johan Van Overtveldt betoonde het idee van micro-economische aanpassingen kort lippendienst. De consensus was dat overheden zeker niet te vroeg mochten besparen, en zich desnoods daarbij verder in de schulden mochten steken. Daarmee werken overheden misschien wel het structurele herstel tegen, en kopen ze de groei van vandaag ten koste van de groei van morgen. Een huiveringwekkend perspectief in het licht van toekomstige uitdagingen.


Cross-posted op http://mediatingeconomics.wordpress.com

De doemcyclus

De doemcyclus

Enkele weken geleden publiceerde de prestigieuze London School of Economics een lijvig rapport waarin ze stilstaat bij The Future of Finance. Een groep van journalisten, beleidsmakers en academische economen met uitgebreide kennis van de financiële sector staat daarin op een bedachtzame maar kritische manier stil bij de verantwoordelijkheden en problemen van de moderne financiële wereld. Aangezien hun pennenvrucht maar liefst 300 pagina’s telt loopt ze het risico van verwaarloosd te worden in de snelle blogosfeer. Daarom wil ik hier enkele interessante thema’s apart belichten.

Een eerste observatie is dat de grootte van de financiële wereld relatief tot de reële economie in de laatste 4 decennia sterk gestegen is. Medio de jaren 70 was er de instorting van het Bretton Woods-stelsel, waardoor landen overgingen naar een systeem van vlottende wisselkoersen. Het onvoorspelbare gedrag van die koersen creëerde bij bedrijven in de reële economie de nood om zich in te dekken. De grote volumes en volatiliteit van die grotere wisselmarkt boden aan banken dan weer winstmogelijkheden. In 1980 was de waarde van wisselkoershandel 11 keer die van het globale toegevoegde jaarlijkse product. Vandaag maar liefst 73 keer.

Lang was in de economische literatuur de gedachte aanwezig dat een grote financiële sector relatief tot het BNP een goed teken was. Overal steeg deze ratio, in Groot-Britannië bv. van 3,5% in 1978 tot 5,9% in 2007. Recent wordt deze stelling echter steeds meer in vraag gesteld. Verschillende papers in het LSE-rapport wijzen op de risico’s van een te grote financiële sector. Dit probleem wordt het scherpst gesteld door Peter Boone en Simon Johnson. Hun paper stelt de vraag: “Will the politics of global moral hazard sink us again?”

Het thema van moral hazard is hier onlangs al eens aangeraakt.

Moral hazard, algemeen gesteld, valt voor wanneer men de negatieve gevolgen van risicogedrag af kan schuiven op iemand anders. Het is een intrinsieke eigenschap van een banksysteem dat de hand boven het hoofd wordt gehouden door een centrale bank.

Moral hazard ontstaat wanneer banken zo groot worden dat overheden ze niet over kop willen/kunnen laten gaan. Banken die als Too Big To Fail (TBTF) worden beschouwd door een andere instantie en dit beseffen, zullen zich meer risico’s op de hals nemen dan banken die dit niet zijn. De logica hier achter ligt voor de hand. Normaal gezien betekent meer risico’s nemen hogere winsten, maar ook hogere risico’s (variabiliteit). Een TBTF-garantie betekent echter dat het neerwaarts risico voor deze instellingen beperkt is. Kosten worden, eenmaal ze een bepaald niveau overschrijden, immers gedragen door de belastingbetaler. Hoe meer TBTF-banken, hoe meer (dubieus) krediet ze verlenen en hoe meer risico’s in het economisch systeem.

Bovenstaande uiteenzetting concentreerde zich op de interactie tussen commerciële banken en overheden. Hier was ik echter wat onvolledig. Ook overheden kunnen TBTF zijn. Toen in mei 2010 de ECB besloot om overheidsobligaties van twijfelachtige kwaliteit te accepteren als onderpand, toonde ze dat landen als Griekenland voor haar TBTF zijn. Het gevolg is, ook daar, moral hazard.

Boone en Johnson zien het TBTF-fenomeen en moral hazard leiden tot een escalerende doemcyclus. Die ziet er als volgt uit:

Volgens hen bevinden we ons op dit moment in het linkse deel van de cyclus. Sommige economieën, zoals de Ierse, zijn nog in de verlieszone. De Ierse overheid is op dit moment grote schulden aan het aangaan om Anglo Irish Bank van de ondergang te redden. Ierland was ooit het perfecte voorbeeld van een voorzichtig fiscaal beleid met een schuldratio van 25%. Maar de activa van de 3 grootste banken waren maar liefst 3 keer de jaarlijkse toegevoegde waarde van de Ierse economie, voor hun faillisement. De Ierse overheid had de keuze, zeggen Boone en Johnson: ofwel de actoren die geld leenden aan deze banken de verliezen van deze banken laten dragen, ofwel de belastingbetalers. De last blijkt op deze laatste te vallen. Hierdoor zullen ook in de toekomst instellingen en personen die krediet verstrekken aan banken minder geneigd zijn om deze op te volgen. TBTF erodeert dus het marktdiscipline, niet enkel van de bedrijven met de garantie maar ook van hun schuldeisers.

Uiteraard geraakte niet enkel Ierland in de problemen. Volgens Boone & Johnson is hier volgend breder mechanisme aan het werk:

This, in essence, illustrates the key flaw of the Euro zone today. The underlying problem is the rule for creating credit: in the euro zone, any government can finance itself by issuing bonds directly (or indirectly) to commercial banks, and then having those banks ―repo‖ them (i.e., borrow using these bonds as collateral) at the ECB in return for fresh euros. The commercial banks make a profit because the ECB charges them very
little for those loans, while the governments get the money – and can thus finance larger budget deficits. The problem is that eventually that the government and banks have to pay back its debt or, more modestly, at least stabilise its public debt levels.

This same structure directly distorts the incentives of commercial banks: they have a backstop at the ECB, which is the ―lender of last resort‖; and the ECB and European Union (EU) put a great deal of pressure on each nation to bail out commercial banks in trouble. When a country joins the eurozone, its banks win access to a large amount of cheap financing, along with the expectation they will be bailed out when they make mistakes. This, in turn, enables the banks to greatly expand their balance sheets,
ploughing into domestic real estate, overseas expansion, or anything else they deem appropriate. Given the eurozone provides easy access to cheap money, it is no wonder that many more nations want to join. No wonder also that it blew up

In andere delen van Europa lijken we al verder te staan in de doemcyclus. Er wordt steeds meer gesproken over strengere regels, om er voor te zorgen dat de nationale overheden minder geneigd zijn om zelf schulden te maken of impliciet de schulden van haar commerciële banken op zich te nemen. Boone en Johnson zijn echter pessimistisch over de slaagkansen van zo’n strengere regels:

Who can truly monitor each regulator in the sixteen euro zone nations to make sure each one is not permitting banks to take excessive risk? The answer so far is no one. The regulatory agencies at the euro zone level are simply too politically weak and confused to be able to maintain tough standards
for decades, as required in the common currency zone. … The far more likely scenario is that, in a few year‘s time, we will start a new race to the bottom as some regulators relax regulations – so generating local credit booms – and political expediency then encourages other regulators to start relaxing too.

Boone en Johnson wijzen er op dat het al moeilijk is om regels voor commerciële banken intact te houden, vanwege de gezellige relatie tussen regulatoren en de financiële industrie. Regels voor landen lijken hen nog moeilijker om na te laten leven. De ervaring met Duitse en Franse overheidsschulden in het verleden geeft Boone en Johnson alvast gelijk. Ze concluderen hun bespreking van de Europese situatie als volgt:

There seems to be no logic in the system, but perhaps there is a logical outcome. The EU, with more funding coming from the IMF, is now planning ever larger bailout programs. With each successive bailout the debts of the indebted nations will grow, while their economies will be held back by their ―debt traps‖, such as we observe today in Ireland (and also Greece). Europe will eventually grow tired of bailing out its weaker
countries. The troubles in the periphery will spill over into the core countries from time to time. Italy will one day have trouble rolling over debts, and France could easily lose its
―safe-haven‖ status in bond markets. The potential bailout or liquidity requirements for these nations are enormous.

The Germans will probably pull that bailout plug first. The longer we wait to see true incentive structures established that convincingly encourage fiscal probity and safe
banking, including through the operations and rules of the ECB and the EU, along with at each national level, the more debt will be built up, and the more dangerous the situation
will get. When the plug is finally pulled, at least one nation will end up in a painful default; unfortunately, the way we are heading, the problems could be even more widespread.

De auteurs zien 5 oplossingen:

  1. Een bindend internationaal verdrag, dat een ‘race to the bottom’ in bankregels zou kunnen voorkomen
  2. Beter macro-prudentieel beleid, dat op voorhand onevenwichten opspoort
  3. Het ontmoedigen van schulden, door bv. hun voordelige behandeling in de belastingscode op te heffen
  4. Faillissementen mogelijk maken, door
    a. kapitaalvereisten te verhogen
    b. schuldinstrumenten te transformeren in eigen vermogen, indien nodig
  5. De politieke macht van de financiële sector verminderen, door
    a. Grote banken in kleinere op te splitsen
    b. ‘Chinese muren’ te installeren tussen de financiële sector en haar regulatoren, in plaats van de huidige draaideur

Het lijkt mij dat er in deze kwestie maar weinig hoop geplaatst kan worden in het politiek proces. Zowel op supranationaal als op nationaal niveau zijn er te machtige commerciële en politieke belangen die een herbalancering van de wereldeconomie naar meer verantwoordelijkheid tegenwerken.
Ook de louter economische aanbevelingen van de auteurs gaan misschien niet ver genoeg. Zij focussen zich op solvabiliteit, maar een radicale herziening van het liquiditeisbeleid van banken is minstens even noodzakelijk, zoals Oostenrijkse economen reeds lang benadrukken en ook Adair Turner in hetzelfde LSE-rapport bepleit. We moeten evolueren naar een wereld waar bail-outs niet nodig hoeven te zijn: noch voor commerciële banken, noch voor overheden.

Steeds meer stemmen roepen op tot een evolutie naar een robuustere en meer verantwoordelijke wereld. Laten we hopen dat deze er vroeger dan later komt: een volgende dip in de doemcyclus is waarschijnlijk te veel voor de veerkracht van de wereldeconomie.



Cross-posted op http://mediatingeconomics.wordpress.com

Luister naar de juiste Oostenrijkers

De laatste dagen heeft De Tijd online uitgebreid aandacht besteed aan de Oostenrijkse School. De aanleiding was waarschijnlijk kritiek op haar reactiepagina’s, die deels bevolkt worden door aanhangers van deze contraire economische stroming. De Tijd besloot een platform te bieden aan Rahim Taghizadegan, de stichter van het Weense Institut für Wertewirtschaft. Eerst in een kort artikel, vervolgens in een langer artikel en gisteren was er zelfs een chat met de academicus in kwestie. Lezers van dit blog kennen mij als een liefhebber van het Oostenrijks perspectief, waarvan de twee bekendste protagonisten Ludwig von Mises (links op foto) en de jongere Friedrich von Hayek (rechts) zijn. Deze post zal echter geen lofzang worden op Taghizadegan. Integendeel: ik zal tonen dat er niet zoiets bestaat als één Oostenrijkse School, en dat sommige van Taghizadegans uitspraken met een korrel zout genomen moeten worden.

Laat mij beginnen met een aspect uit Taghizadegans relaas te lichten waar er zeer brede consensus over valt te vinden binnen de moderne Oostenrijkse stroming:

Het enorme probleem van de Oostenrijkse School is dat ze geen praktische handleiding biedt aan beleidsmakers. Joseph Schumpeter was een van de eerste Oostenrijkse economen die beseften dat beleidsmakers gewoon cijfers willen hebben die hen zeggen wat ze moeten doen. … [D]e essentie van het Oostenrijkse idee [is] dat het gewoon niet mogelijk is zo’n model te construeren [dat de economie goed nabootst]. De fysica slaagt er niet in om heel complexe processen te modelleren zonder in chaos te belanden, hoe zouden economen dat dan kunnen? …

Of je neemt één fictioneel persoon, je zegt dat iedereen zo is en je bouwt je model; of je zegt dat er een paar basisprincipes van menselijk gedrag zijn en je gaat daarmee verder zonder model. Dat laatste is waar wij in geloven. De echte wereld is interessant genoeg om er geen fictieve bevolking op na te houden.
So far so good. Maar dan maakt Taghizadegan (of zijn interviewer) de vreemde keuze om, in plaats van de de gedeelde ideeën van de Oostenrijkse School te belichten, zijn pijlen te richten op Friedrich von Hayek.
Von Hayek kreeg de Nobelprijs in 1974 volgens mij voor het werk van von Mises. Maar aangezien die laatste buiten het universiteitssysteem stond, maakte hij zelf geen echte kans. Von Hayek was ook een stuk jonger, in meerdere opzichten. Von Mises was ‘old school’, iemand uit een totaal andere cultuur. Hij was een aristocratische academicus die altijd aan zijn principes bleef vasthouden. Von Hayek was gevoeliger voor de stromingen van zijn tijd. Hij probeerde bijvoorbeeld de ideeën van de Oostenrijkse School in complexe wiskundige modellen te vatten omdat dat op een bepaald moment in de mode was.
Interviewer: De Oostenrijkse leer en complexe wiskundige modellen vloeken toch met elkaar?

‘Daarom faalde hij ook. Hij maakte er zich belachelijk mee. Maar je moet ook dat in zijn tijd plaatsen. Van de ene dag op de andere werd iedereen keynesiaan. Von Hayek wist niet goed hoe hij daarmee moest omgaan.

Met deze passage doet Taghizadegan de werkelijkheid onrecht aan. Mises stond niet buiten het universiteitssysteem: in Wenen was hij een gevierde persoonlijkheid en later zou hij les geven aan de universiteit van New York. Ook werd hij gepubliceerd in Angelsaksische journals. Wat wel klopt is dat Hayek inderdaad vroeger dan Mises toenadering zocht tot de Britse academia. Maar maakt een kleine voorsprong in de jaren ’30 zo veel verschil, als het om een Nobelprijs in 1974 gaat?

Taghizadegans behandeling van Hayeks bijdragen laat te wensen over. Friedrich von Hayek trok naar de London School of Economics begin de jaren ’30. Daar was zijn onderzoeksprogramma aanvankelijk de inzichten van zijn voorgangers in de Oostenrijkse School in de mate van het mogelijk te formaliseren. Dit was voor een aanzienlijk deel reeds gebeurd, iets wat Oostenrijkers niet altijd beseffen. De inzichten van Menger over het subjectivisme, het idee dat economische waarde enkel bestaat omdat mensen er belang aan hechten, waren door Alfred Marshall en Lionel Robbins een belangrijke rol toebedeeld in het nieuwe opkomende micro-economische onderzoekskader. Ook de rentetheorie van Böhm-Bawerk was gewikt en gewogen door Irving Fisher. Die toonde aan dat niet enkel Böhm-Bawerks focus op een psychologisch gefundeerde ‘tijdspreferentie’ nodig was om de rentevoet te verklaren, maar ook determinanten zoals de staat van de technologie en de winstmogelijkheden van ondernemingen.

Andere aspecten van het Oostenrijkse denken hadden echter nog geen intrede gemaakt in de Angelsaksische academische wereld. Vooral de Oostenrijkse conjunctuurtheorie bleek moeilijk om uit te leggen aan een publiek dat de Continentale benadering van economische cycli en kapitaal niet kende. In de eerste helft van de jaren ’30 probeerde Hayek die dan ook uit te leggen op een manier die voldoende dicht aansloot bij de nieuwe Angelsaksische benadering.

Uiteindelijk zou Hayek hierin falen. Maar de werken die hij in de jaren ’30 voortbracht waren wel van grote waarde, aangezien ze aan moderne economen tonen op welke vlakken er toenadering mogelijk is tussen Oostenrijkse en andere economen. Dat is ook de conclusie van mijn masterproef. Een noodzakelijke voorwaarde voor zo’n toenadering is natuurlijk wel dat er aan beide kanten welwillende geesten te vinden zijn. Aldus Taghizadegan:

Ik begrijp dat het soms wat sektarisch kan lijken. Als een kleinere denkschool in haar voortbestaan bedreigd is, ontstaat de reflex om vooral vast te houden aan de belangrijkste werken en ideeën die ze voortgebracht heeft. Dat zijn bij ons de werken van von Mises en Rothbard. Toch zijn er nog altijd mensen die blijven nadenken over wat ze er nu mee kunnen bereiken. Daarvoor vallen ze wel nog steeds terug op de algemene principes van hun voorgangers.
Ludwig von Mises en het naar hem vernoemde instituut hebben altijd eerder de neiging gehad om zich af te zetten tegen de ‘mainstream’. Maar dit is niet de enige sterke Amerikaans-Oostenrijkse onderzoekstraditie: aan George Mason University vallen er Oostenrijkse economen te vinden die zich een pak minder sektarisch gedragen. De volgens Taghizadegan ‘begrijpelijke’ reflex is dus niet bij alle Oostenrijkers aanwezig. En dat is maar goed ook.
Als de Oostenrijkse School een toekomst heeft, dan ligt deze juist bij economen die de algemene principes van hun voorgangers in vraag durven te stellen. Een van die principes is de nadruk op theoriebouw in plaats van empirisch werk. Hierover schrijft de vooraanstaande George Mason-professor Mario Rizzo het volgende:

We need good empirical researchers. I am, quite frankly, not interested in reviewing all of the qualms about certain kinds of econometric work. No single econometric result is definitive but little by little a case for taking a theory seriously can be built.As I have said many times, I am not a macro or monetary economist. I entered into to all of this discussion as a political economist. I saw (and still see) the fate of free institutions and decent economic policy in the balance.

With a little bit of luck, lots of hard work, and a smart sense of making intellectual alliances, we can do better than Ludwig von Mises and Friedrich Hayek did during the Great Depression and its aftermath. We have their legacy as well as the new legions to make the case.

Agreed.