Posts tonen met het label Eigendom. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Eigendom. Alle posts tonen

woensdag 9 maart 2011

Regels, Rechten en handelingen; een ('nieuw') paradigma van liberalismen

Het doel van deze tekst is om een meer geavanceerd politiek filosofisch punt te maken, waarvan ik hoop dat het een verhoging van het niveau van het debat zal veroorzaken. Het (klassiek) liberalisme – in de traditie van John Locke, David Hume en Adam Smith – wordt vaak verdedigd in termen van individuele rechten. Het a priori gehalte van de menselijke (morele) waardigheid impliceert een liberale orde, waarbij de rechtmatige controle over het eigen lichaam en, a fortiori, de controle over de handelingen en de middelen die deze handelingen legitiem hanteren centraal staat. Kortom: het liberalisme wordt beargumenteerd op een grond van individuele rechten vis a vis de handelingen van anderen. En er is niets mis met deze benadering in zoverre dat dit gaat. Het is zonder enige twijfel zo dat indien we mensen serieus willen nemen als zijnde mensen qua handelende, morele actoren die significant zijn – dat we dan een in de brede verzameling van de ideeënpoel terecht komen die we het liberalisme noemen. Waarom dit zo is; dat is niet het onderwerp van deze tekst.

Het probleem echter met deze benadering – zoals traditioneel vaak verdedigd – is echter tweeledig. Langs de ene kant worden individuele rechten te strikt (en dus verkeerd) geïnterpreteerd. Langs de andere kant worden individuele rechten ad hoc – en dus willekeurig en verkeerd – opgeofferd voor welk sociaal doel het desbetreffende lid van de liberale intellectuele familie wel toepasselijk vindt. Een voorbeeld hiervan is het traditionele: Individuele rechten! Eigendom! Contractuele vrijheid! Maar stiekem vinden we het toch (moreel) gerechtvaardigd dat de overheid een machtsmonopolie houdt – en dus mensen dwingt bijdragen te leveren aan haar organisatie – en, soms zelfs erger, dat de overheid de legitieme controle mag behouden over de kinderen in een samenleving. Er is echter geen enkele reden waarom de redenen die deze liberaal zou geven om dwang te legitimeren ook redenen zijn die de personen die de dwang moeten aanvaarden zouden accepteren. En indien zij deze redenen niet accepteren is het niet meer en niet minder dan dwang. Dan is deze liberaal voorstander van een andere vorm van de sociaal-democratische staat, waar mensen, nog steeds, gedwongen worden. Langs de andere kant heb je echter het probleem van de (te) strikte benadering van het individuele rechten perspectief. Alweer: er is niets mis met het abstracte – en dus ook concreet relevante – idee van individuele rechten. Mensen, qua mensen, zijn morele actoren die een handelingsfeer hebben waar men niet rechtmatig kan ingrijpen – ergo: waar men dus alleen onrechtmatig in kan ingrijpen. Het probleem (vaak) is dat vanuit dit idee van een morele handelingsfeer geconcludeerd wordt dat de interpretatie van de beargumenteerder voor het bestaan van zo’n handelingsfeer ook de correcte en rechtmatige handelingsfeer is. Het is echter niet omdat ik – correct – beargumenteer dat mensen morele actoren zijn die een handelingsfeer hebben dat daarom mijn visie over de reikwijdte en mogelijkheid van deze aandelensfeer ook correct is. De abstracte noties van ‘diefstal’ en ‘vrijwilligheid’ zijn niet meer – maar zeker ook niet minder - dan dat: theoretische, abstracte noties die in een concrete wereld intellectueel toegepast worden door het begripsvermogen van mensen. De notie ‘diefstal’ is een noodzakelijke voorwaarde om een bepaalde volgorde van handelingen te begrijpen als diefstal, maar het is geen voldoende voorwaarde om bepaalde handelingen te begrijpen als diefstal – bepaalde handelingen zouden immers ook geen diefstal kunnen zijn, ook al meent iemand dat als dusdanig te interpreteren.

Waar laat dit het liberalisme nu? Enerzijds verandert er niet zoveel: we moeten blijven beargumenteren dat mensen – en eigendom – moreel relevante begrippen zijn (en zelfs niet alleen moreel relevante begrippen: de calculatie en coördinatie processen die in een emergente sociale orde met de intellectuele arbeidsdeling en relevante kapitaalsaccumulatie, mogelijk gemaakt door eigendom en het prijzingsproces, spelen zijn natuurlijk ook relevant in de totale beargumentering van een coherente en consistente visie op een liberale sociale orde). Langs de andere kant behoren we een iets grotere nederigheid op te zetten in te stellen hoe ver dat we deze individuele rechten laten gaan – de specifieke en concrete interpretatie van morele rechten die sommigen van ons hebben is niet per se de juiste interpretatie van morele rechten. Kennis van een concept impliceert niet noodzakelijk kennis over de totaalheid van dat concept.

Waar kunnen we dan naartoe? Het idee van de morele rechtvaardigheid van individuen moet aangevuld worden met een coherente en emergente theorie van de regels van interactie. De theorie – zoals doorgaans beargumenteerd – gaat ongeveer als volgt: vermits mensen (abstracte) individuele rechten hebben mag je bepaalde zaken niet doen. Daaruit volgt dat concrete handelingen x, y en z niet mogen en A, B en C wel. De illegitieme filosofische sprong hier is misschien niet duidelijk voor het ongetrainde oog, maar zou wel zeer duidelijk moeten zijn ondertussen. Men kan niet zomaar de sprong maken van een abstracte notie – hoe correct deze ook moge zijn – naar de stelling dat we kunnen weten welke concrete handelingen niet mogen. We kunnen alleen van een abstracte notie abstracte handelingen verbieden – zoals diefstal en moord. De volgende vraag is dan; wanneer zijn in specifieke gevallen diefstal dan wel moord?

Nu wordt het echt gecompliceerd en derhalve vraag ik een nauwgezette aandacht van de lezer. Laat ik eerst een bepaald idee introduceren voor ik verder ga. Een interessante opmerking over een bepaalde vorm van een ‘radicaal’ liberalisme is de volgende. Enerzijds zijn mensen zo moreel relevant dat zelfs het wegnemen van één enkele euro een moreel lakenswaardige daad is. Anderzijds zijn mensen zo moreel irrelevant dat het verplichten van iemand om iemand anders in hoge nood te helpen aan een lage kost voor zichzelf – of een kleine hoeveelheid middelen ‘stelen’ om iemand in hoge nood te helpen – (moreel) verboden behoort te zijn. Intuïtief voelt hier iets vreemd aan: enerzijds willen we mensen qua mensen serieus nemen, maar langs de andere kant nemen we misschien sommigen (in een bepaalde situatie) misschien zo serieus dat we daarom anderen, die het op die moment ook verdienen, niet serieus genoeg nemen als morele, handelende actor?

Het is daarom dat ik niet (meer) akkoord ga met de idee dat we vanuit handelende, individuele actoren naar een rechtstheorie van interactie kunnen gaan. Soms wordt deze theorie beargumenteerd vanuit een – net zoals in economie – Robinson Crusoë situatie die middelen verwerkt. En als Vrijdag dan langs komt, dan behoort die de middelen van Robinson te respecteren. (En het is pas als Vrijdag langs komt, dat het probleem van recht ontstaat – een individuele actor alleen heeft geen rechtsfilosofie nodig. Dat gaat immers over het rechtmatig handelen tussen (morele) actoren.) Maar net zoals in economie is het zo dat de aanwezigheid van Vrijdag niets verandert aan de zekerheid van de praxeologische concepten van het menselijke handelen – tijdspreferentie, consumptie- en kapitaalgoederen zijn nog steeds relevant als categorieën – maar er wel iets verandert. De aanwezigheid van Vrijdag laat immers de catellactische orde ontstaan uit de interacties tussen hun beide – en natuurlijk de rest van de wereld. Op gelijkaardige wijze betekent de aanwezigheid van Vrijdag tegelijkertijd dat de principes van het verwerven van eigendom en de legitieme controle daarover niet veranderen maar wel dat er een rechtsorde ontstaat waar bepaalde regels ontstaan die nu een limiet kunnen creëren op de reikwijdte van het concept eigendom. Een bekend voorbeeld hiervan is natuurlijk het idee van een gemeenschappelijke, private eigendom – zoals bestudeerd door de nobelprijswinares Elinor Ostrom. Het idee van een gemeenschappelijke private eigendom is onmogelijk in een Robinson Crusoë wereld – per definitie. Nu; waar gaat dit naartoe?

De aanwezigheid van derden in de wereld zorgt – door de mogelijkheid van sociale coöperatie, een intellectuele arbeidsdeling en het prijsmechanisme – voor meer welvaart voor iedereen aanwezig. Het feit dat we individuen ernstig nemen qua individuele actoren – en het dus legitiem is dat er een notie is van private eigendom, i.e. een individuele handelingsfeer – betekent dat we hen elk hun rechtmatige plaats gunnen in deze samenlevingsorde. En we kunnen – abstract – beargumenteren dat we de handelingsfeer – en dus de eigendom – van anderen niet mogen schenden. De kernvraag is echter: moeten we deze handelingsfeer per se als absoluut beschouwen? Een goed inzicht is het volgende: rechten mogen niet beperkt worden, maar betekent dit daarom dat rechten per se ‘absoluut’ zijn – volgens de bepaalde interpretatie van elke willekeurige denker? Stel een tegenaarde voor; waar alles hetzelfde is. Alleen heeft de notie van ‘private eigendom’ daar geen enkele relevantie aangaande woningen. Mensen zijn daar voor private eigendom – maar de notie van private eigendom aangaande woningen klinkt hen gewoon absurd in de oren: er is geen private eigendom van huizen. Betekent dit dan dat het eigendomsrecht daar niet gerespecteerd wordt? Natuurlijk wel; alleen – het feit dat een recht een recht is, betekent daarom niet dat elke notie zomaar geldig is. ‘Absoluutheid – bepaald door een bepaalde denker’ is geen noodzakelijke voorwaarde van het concept ‘recht’ in een rechtsorde. Wat wel een noodzakelijke voorwaarde is, is dat een recht een recht is, i.e. dat het niet onderhevig is aan de willekeur van anderen die een specifieke beslissing daarover kunnen maken. Hayek – ondanks al zijn fouten – zat op de juiste weg toen hij zei dat de rule of law, i.e. geleid door niet-arbitraire regels – belangrijk was.

Waar gaan we nu naartoe? Als we mensen qua mensen serieus wensen te nemen, dan behoren we hun rechten te respecteren. En rechten zijn rechten zijn rechten. Zij kunnen niet onderhevig zijn aan de arbitraire beslissingen van een of ander orgaan dat beslist dat bepaalde zaken veranderen. Zolang we in de principiële mogelijkheid leven dat de handelingsfeer ad libitum (legitiem, i.e. aanvaard als zijnde wat het judiciële systeem behoort af te dwingen) veranderd kan worden door bepaalde, doelbewuste actoren leven we dus niet in een rechtvaardige wereld. Maar dit betekent niet dat we ons moeten opsluiten in een vorm van denken dat telt dat het ‘noodzakelijk’ is dat we zeggen dat mensen andere mensen in hoge nood gewoon mogen negeren – dat dit een rechtmatige beslissing zou zijn. Als we alle individuele (morele) actoren serieus nemen die in de samenleving – dus in de rechtsorde – hun handelingen stellen, dan behoren we ze ook serieus te nemen als ze in nood zijn en op dat moment een claim geven op de middelen en handelingen van anderen. Legitieme claims op handelingen of middelen ontstaan immers (op zijn minst) uit vrijwillige interactie. Wat (sommige) liberalen ontkennen is dat legitieme claims – dus claims die beantwoord moeten worden – ook kunnen ontstaan uit de (abstracte) notie van een noodsituatie tussen specifieke actoren in een specifieke, concrete situatie. Net zoals de Catellactische orde concepten heeft die niet aanwezig zijn in een Robinsonesque wereld, zo heeft een samenlevingsorde enkele rechtsconcepten die niet bestaan in een ‘alleen op een eiland’ wereld. De legitimiteit van zo’n claim – niet te verwarren met een herverdelingsbeleid, waar ik direct op terug kom – volgt uit de idee van de primordialiteit van de regels in een samenleving. Concrete regels van interactie – voor iedereen in de abstractie gelijk – zijn degene die de concrete interpretatie van de reikwijdte van individuele rechten mogelijk maken. Diefstal is maar diefstal omdat we een concrete regel hebben om bepaalde handelingen als diefstal dusdanig te begrijpen. Maar er is geen a priori reden waarom een noodsituatie geen overheersende, morele claim zou zijn op de andere morele claim van de individuele controle over eigendom. Het – typische – idee van ‘ik heb deze eigendom toch verworven?’ is een goed en terecht verweer tegen de arbitrairheid, tegen de monopolisering van de rechtsgang en tegen het gebruiken van middelen voor politiek, maar geen verweer voor de morele claim van een noodsituatie. Eigendom is een middel dat een onderdeel is van de morele claim die actoren hebben tegen de wereld om hun handelingen te doen die zij wensen. Maar actoren staan niet los van een specifieke, concrete samenleving, niet los van de regels van interactie die ontstaan door het interageren zelf – en dus de limieten aan welke individuele handelingen onderhevig zijn. Het is door deze limieten dat we de legitimiteit van handelingen kunnen begrijpen en niet, zoals sommige rechtsdenkers (zoals Rothbard) menen, omgekeerd. Dat we door te kijken naar het individu kunnen concluderen wat de regels van omgang behoren te zijn – hoogstens in de abstractie, nooit in de concreetheid.

Dit was mijn poging om een nieuw – niet zo nieuw – denken te introduceren. Het is mijn overtuiging dat het een verfijning is van mijn oude denken – eerder dan een principiële afwijzing van de oude ideeën. Het is het idee van een morele natuurrechtelijke orde in de wereld, gebaseerd op abstracte individuele rechten in een wereld van concrete regels van omgang. En, voor alle duidelijkheid, het idee van een staat is nog steeds niet – en zal het ook nooit kunnen zijn – compatibel met een morele en rechtvaardige orde van wederzijds vrijwillige en sociale coöperatie.

dinsdag 18 mei 2010

Gastbijdrage: Van mij, van ons of van niemand


Tekst door Thomas Vanthournout.

VAN MIJ, VAN ONS OF VAN NIEMAND

Een rechtseconomische kijk op het eigendomsrecht


Just as man can't exist without his body, so no rights can exist without the right to translate one's rights into reality, to think, to work and keep the results, which means: the right of property. Ayn Rand



Het eigendomsrecht is het fundament van de markteconomie. Zolang goederen niet schaars zijn, heeft men geen behoefte aan eigendom of eigendomsrechten. Niet-schaarse goederen zijn immers in zodanige mate aanwezig dat zij in ieders behoeftes kunnen voorzien. Logisch. Anderen uitsluiten van het gebruik van een niet-schaars goed is bijgevolg niet nodig. Evenmin is het nodig te voorzien in een mogelijkheid om niet-schaarse goederen over te dragen. Ook logisch. Anders is het geval bij schaarse goederen. Als er dan geen eigendomsrechten erkend worden, zal dit op korte termijn leiden tot roofbouw. Door de bescherming van eigendom zal men in staat zijn tot ruilen, wat de welvaart van de betrokken partijen zal doen toenemen. In de rechtseconomie onderscheidt men drie soorten eigendomsregimes: private eigendom, open access en gemene eigendom. Soms wordt daar nog een vierde regime aan toegevoegd, zijnde overheidseigendom. Deze tekst poogt echter op een zeer eenvoudige en heldere wijze aan te tonen waarom private eigendom te verkiezen valt boven open access en gemene eigendom. De stijl is opzettelijk droog en helder gehouden om de leesbaarheid en verstaanbaarheid te verhogen.


DE INEFFICIËNTIE VAN OPEN ACCESS AREAS


Het open access regime is een regime van eigendomsloosheid. Dit betekent geenszins een collectieve eigendomsvorm, maar werkelijk de afwezigheid van eigendom. Wanneer een stam het gebruik van jachtterreinen controleert, dan is er sprake van eigendomsrechten, meer bepaald van gemene of collectieve eigendom. Open access is daarentegen de toestand waarin geen enkele instantie (groep, persoon of instelling) effectief kan bepalen wie van een schaars goed gebruik kan maken. Open access leidt altijd tot inefficiëntie en wel omwille van drie redenen.



Overgebruik


Een eerste reden is dat eigendomloosheid leidt tot overgebruik. Als voorbeeld kunnen we de overbekende case aanhalen van de grazende schapen op een weide waarvan niemand eigenaar is. Op het stuk weidegrond grazen melkkoeien, die toebehoren aan verschillende boeren. Elke boer wil zo veel mogelijk verdienen aan zijn melkvee. Als hij een koe toevoegt aan zijn kudde, heeft dat twee economische effecten. Het positieve gevolg is dat de kudde van de boer met een extra koe in totaal meer melk geeft, welke meeropbrengst volledig ten goede komt aan de eigenaar. Het negatieve gevolg is dat de koe gras eet van de eigendomsloze weide, waardoor per koe minder gras beschikbaar zal zijn (overbegrazing). Minder grasconsumptie betekent minder melk en dus minder opbrengst. Dit nadeel wordt echter verdeeld over alle koeien, en dus over alle veehouders. Een boer ontvangt dus de volledige opbrengst van een nieuwe koe, terwijl de kosten worden gedeeld. Het is voor een boer dus lucratief om een nieuwe koe toe te voegen zolang zijn deel van de kosten lager is dan de opbrengst. Omdat de totale opbrengst slechts groter hoeft te zijn dan één gedeelte van de kosten, komt er een moment dat er een koe wordt toegevoegd die de overige boeren meer kost dan zij de eigenaar oplevert. Aangezien de weide niet toebehoort aan de boeren, zullen zij de kosten van de invloed op de waarde van het land niet in hun afweging betrekken. De boeren zullen zich nooit uit eigen initiatief aan een beperking van het aantal schapen houden, om de eenvoudige reden dat zij zullen denken dat wanneer zij minder schapen op de weide plaatsen, de andere boeren dit zullen compenseren door er meer schapen op te plaatsen.


Suboptimale timing


Een tweede reden bestaat erin dat eigendomloosheid leidt suboptimale timing. Opnieuw kunnen we dit illustreren aan de hand van een bekend voorbeeld. Er is een bos waarvan niemand eigenaar is waarin alle bomen gelijktijdig werden aangeplant. Omdat de bomen geleidelijk aan dikker worden, stijgt tot op een bepaald punt de opbrengst van de houthak. Na een bepaalde periode zal de opbrengst opnieuw dalen, omdat de bomen door zure regen of ziekte worden aangetast, verouderen of omvallen. Merk op dat het uitstellen van bomen om te hakken ook kosten met zich meebrengt aangezien men door te wachten een fysiek kapitaal laat staan, dat rente zou opleveren indien men het in financieel kapitaal zou omzetten. Indien het bos eigendom zou zijn van een instantie zou men op het optimale moment overgaan tot het omhakken van de bomen. In een open access regime zal men echter reeds beginnen hakken op het moment dat de opbrengsten van de houthak hoger worden dan de kosten van de houthak en de kosten van uitstel. Problematisch is dat dit moment in de tijd vroeger ligt dan het moment waarop de opbrengst het hoogst ligt. De omwonenden zullen niet wachten tot het optimale moment omdat zij schrik hebben dat de anderen toch vervroegd tot de houthak zullen overgaan. Door de afwezigheid van eigendom zal er aldus een suboptimale timing zijn.


Onderinvestering


Een derde reden is dat het open access regime tot onderinvestering zal leiden. Wanneer iemand investeert in een open access goed, dan kunnen andere medegebruikers van dit goed meeprofiteren van deze investering. Stel dat een boer investeert in een eigendomsloze weide door deze weide te bemesten, dan zullen de andere omwonenden meegenieten van het hogere rendement van het bemeste stuk grond. Door de afwezigheid van eigendomsrechten kan de investeerder de anderen niet uitsluiten van het gebruik. Aangezien iedereen of althans het merendeel erop zal speculeren dat de anderen wel zullen investeren, waardoor zij gratis en voor niks kunnen meegenieten, wordt er uiteindelijk niets of in ieder geval niet optimaal geïnvesteerd.


De case van de olifantenpopulatie


Deze theoretische inzichten kunnen we toetsen aan een empirisch vaststelbaar voorbeeld. In Kenia is de jacht op olifanten verboden terwijl het in Zimbabwe wel toegelaten is om te jagen op olifanten. Enigszins verbazend kunnen we vaststellen dat net in Zimbabwe de populatie olifanten groeit, terwijl in Kenia het aantal olifanten drastisch gedaald is. Waar in Kenia in 1979 nog 65 000 olifanten rondliepen, blijkt dit aantal in 1989 gedaald te zijn tot amper 19 000 olifanten. In Zimbabwe, waar de jacht is toegelaten, waren er in 1979 ongeveer 30 000 olifanten en in 1989 zowat 52 000. In 1994 waren het er zelfs al 82 000. De reden is te vinden in het eigendomsregime. In Kenia bestaat namelijk een open access regime. Doordat de olifanten op de grond aan niemand toebehoren zal de bevolking geen enkele incentive hebben deze dieren te beschermen. Integendeel, want de olifanten drinken van hun water en vertrappelen vaak de oogst. In Zimbabwe, waar geen jachtverbod geldt, zijn er wel eigendomsrechten. De bevolking staat tegen betaling jachtrechten toe aan olifantenjagers. Maar deze jachtrechten worden slechts in beperkte mate toegekend, zodat de populatie niet verdwijnt. De bevolking heeft immers een degelijke incentive om de populatie in stand te houden; zo kan men op lange termijn jachtrechten verkopen en blijvend inkomsten verwerven.


DE PROBLEMATIEK VAN GEMENE EIGENDOM


Meestal hoeft de grens tussen private en gemene eigendom geen zwart-wit verhaal te zijn. Men kan enerzijds een eigendom poolen, wat betekent meer collectief maken. Anderzijds kan men eigendom meer fragmenteren, wat betekent opdelen in meer stukken. Bij een rechtseconomische analyse zal men nagaan welke kosten stijgen of dalen door eigendom te poolen enerzijds of eigendom te fragmenteren anderzijds. Bij gemene of collectieve eigendom stelt zich onvermijdelijk de problematiek van de reguleringskosten en de uitsluitingskosten.


Reguleringskosten


Hoe meer men eigendom zal poolen, hoe hoger noodzakelijkerwijs de reguleringskosten zullen zijn. Bij collectieve eigendom zijn meerdere individuen op eenzelfde moment ‘eigenaar’ van een bepaald goed. Indien zij gebruik willen maken van dit goed, zal dit onvermijdelijk leiden tot dezelfde inefficiënte als bij open acces goederen. Ook hier zal er sprake zijn van overgebruik, suboptimale timing en onderinvestering. Om dit te vermijden zullen de ‘eigenaars’ van het gemene goed reguleringen afspreken. Deze regulatie is echter alles behalve kosteloos. Vooreerst zijn er informatiekosten die gemaakt moeten worden om tot de optimale regulering te komen. Ten tweede steken onderhandelingskosten de kop op, doordat men onderling overeenstemming moet bereiken over de voorgenomen regulering. Tot slot zal men ervoor moeten zorgen dat de regulering nageleefd wordt, wat toezichts– en afdwingingskosten met zich meebrengt. Hoe meer men poolt, hoe meer deze kosten zullen stijgen. Bij zuiver individuele eigendom zijn deze kosten nihil, omdat elke eigenaar spontaan het optimale gebruiksniveau zal benutten.


Uitsluitingkosten


Een tweede probleem wordt gevormd door de uitsluitingskosten. Zowel bij private individuele eigendom als bij collectieve eigendom zullen deze kosten gemaakt moeten worden. De kosten zijn intrinsiek aanwezig in een systeem waarin eigendomsrechten erkend worden. Uitsluitingskosten omvatten ten eerste de afbakening van de eigendom, zowel fysiek als geografisch. Fysieke afbakening gebeurt door het plaatsen van muren, prikkeldraad of hagen. Geografische afbakening vindt plaats door landmeters en het kadaster. Ook het opzetten van een registratiesysteem, dat dient voor de identificatie van de eigenaar, brengt kosten met zich mee. Als kritiek op private individuele eigendom wordt vaak het verlies van schaalvoordelen aangehaald. Deze kritiek is terecht, maar niet onoverkomelijk. Schaalvoordelen kunnen eenvoudig worden gerealiseerd door een overeenkomst tussen de verschillende eigenaars. Nuance hierbij is dat ook hier transactiekosten moeten meegerekend worden. Het optimum tussen collectiviteit en individualisering ligt op het punt waar de soms van de reguleringskosten en uitsluitingskosten en verlies aan schaalvoordelen het laagst is.


SLOTBEMERKINGEN


Door het omschakelen naar private eigendom, wordt de individuele vrijheid van de eigenaar gewaarborgd. Deze vrijheid impliceert verantwoordelijkheid over het goed. Aangezien in een systeem van private eigendom de kosten geïnternaliseerd worden, zal de eigenaar er alle belang bij hebben zijn eigendom in stand te houden en te verzorgen. Maar ook de baten worden geïnternaliseerd. Harde werkers zullen de baten kunnen opstrijken en hoeven geen schrik te hebben deze te moeten delen met free riders. Competitie en initiatief wordt beloond in een systeem van private eigendom. Met deze eenvoudige rechtseconomische analyse van eigendomsrechten werd getracht de onhoudbaarheid van de alternatieven voor private eigendom bloot te leggen. Private eigendom kent zeker zijn nadelen, maar deze wegen noch ideologisch noch economisch op tegen regimes van open acces of collectieve eigendom.



Thomas Vanthournout


maandag 12 april 2010

Prijzen, informatie en het fundamenteel inzicht

In de Oostenrijkse theorie is het al lang gemeengoed dat 'prijzen' 'informatie' doorgeven en dit is evident; ze geven in eerste plaats waardeoordelen weer. Indien mensen een bepaalde prijs voor iets betalen, dan erkennen ze dat wat ze krijgen (ex ante) hen meer waard is dan wat ze ervoor krijgen. Maar er is nog een ander - misschien wel even fundamenteel - verband tussen 'prijzen' en 'informatie'.

2 citaten om dit te verhelderen, door Steve Horwitz, in zijn paper 'Monetary calculation and the unintended extended order: the Misesian foundations of the Hayekian extended order'. (Deze paper bewijst, onder andere, waarom Horwitz een van mijn favoriete Oostenrijkse economen is.

“prices are substitutes for knowledge, rather than providers or conveyors of knowledge. When we have access to a price, we do not acquire the knowledge “behind” it, rather we are able to act “as if” we had that knowledge. “ (Horwitz)
“Monetary calculation is how we “talk” to each other in the anonymous world of the market by enabling us to form useful ideal typifications of the behavior of anonymous others.” (Horwitz)
Het briljante punt kan misschien duidelijk gemaakt worden door een (Hayekiaans) voorbeeld. Stel: door het feit dat een belangrijke koolmijn is ingestort, is er een grote daling aan het aanbod aan kool. Daardoor kan er in de wereld minder kool gebruikt worden en moeten alle plannen geherorganiseerd worden om rekening te houden met deze daling van de koolvoorraad. Door het prijsmechanisme hoef je echter niet te weten waarom er een daling is; het enige wat je 'moet weten' is dat de prijs is gestegen en daardoor zullen sommige of alle plannen, op de marge, zich aanpassen aan de minder beschikbare hoeveelheid kolen. Indien je echter geen prijsmechanisme hebt, moet je toch nog altijd een mechanisme hebben dat er voor zorgt dat er minder kolen gebruikt worden in de wereld. Een alternatief is iedereen gaan melden dat er minder kolen zijn - wat redelijk omslachtig is. Door het prijsmechanisme hoeft dit echter niet; de prijs communiceert dit gegeven. Je hoeft niet te weten dat er minder kool beschikbaar is en dat sommige plannen aangepast moeten worden; door het prijsmechanisme (en dus de prijsstijging) zullen de plannen aangepast worden alsof men weet (en rekening houdt met) de beperktere hoeveelheid kool in de wereld. Dat is (ook) het fundamentele punt van het prijsmechanisme wat we behoren te onthouden.


dinsdag 19 januari 2010

Lange post op mises forum over 'the law'

Maar enorm interessant!

Hier vind je hem. Enkele highlights.

Hoppe’s argument suggests that there are two conditions for the existence of interpersonal conflict: more than one person and scarcity. There seems to be many forms of conflict which do not originate from scarcity, such as debates over metaphysics or religion, which may even go to fists. However, law is concerned only with real (physical) conflicts. Until a verbal argument goes to fists, it is not a real conflict. Law, in a private law society, is not concerned with resolving moral or metaphysical disputes[5].

(...)
Property becomes owned through original appropriation. Original appropriation is the rule of first use: the first to use an otherwise unowned resource thereby becomes its rightful owner. If I am wandering through unowned wilderness (say, a thousand years ago when much of the Earth’s surface was unowned wilderness) and I pluck an apple from a wild apple tree, the apple becomes mine because I am using it and I am the first to put it to use. It is clear that use of unowned resources constitutes an improvement of social welfare since no one is hurt by my consuming the apple yet I am helped thereby. Since physical objects exist in a context of space and time adjacent to other physical objects, they are entangled, that is, how I use this physical object may affect some other physical object to which I do not have a property claim. Defining what constitutes valid or justifiable uses of physical resources is part of the problem that law solves.

(...)

But property or any other conflict-avoidance strategy is imperfect because it is impossible to foresee the future or divine all possible consequences of following a certain conflict-avoidance strategy. No rule can, in all cases, prevent conflicts from ever arising. Hence, conflicts are inevitable.

Property conflicts arise as a result of unilateral changes of property boundaries. The voluntary redrawing of boundary lines obviously results in an improvement of the human condition. But since I can always be materially better off by unilaterally redrawing the boundaries of property to give myself more at the expense of others, I am motivated to do so. Real conflict results when individuals act according to the incentive to unilaterally redraw property lines. The definition of real conflict is unilateral redrawing of property boundaries.

(...)

It is safe to assume that parties to a legal dispute are primarily motivated by adversarial self-interest. The US legal system makes this presumption very explicit. Given that the parties to the dispute are only in court to avoid physical conflict, in a private law society, this is not a very strong assumption. But this assumption leads to the breakdown of both the natural law (Rothbardian) and positive law (Friedmanian) approach to anarchic or private law. Friedman presents the case that anarchic law leads to the best or most efficient outcome for society. That is, Friedman is arguing from the point of view of social justice or social welfare. But this approach assumes that the individual cares about social welfare. That is, by presenting his arguments for anarchist law in the frame of how it improves social welfare, Friedman is assuming that the reader – and by implication anyone who is trying to ascertain what the law is and ought to be – cares about social justice or social welfare. This may accurately describe the typical, liberal academic but those most affected by the question of what the law is – real participants in real legal disputes – are not likely to share the same proclivity for social justice wherever it conflicts with their own interests. Since law, in a private law society, is the production of voluntary, non-violent resolutions to real disputes, only a definition of law which is acceptable to adversarial, self-interested individuals will suffice.

Rothbard argues from the point of view of natural law, starting first from the physical fact of an inalienable will in the living body and reasoning in the Lockean fashion from this fact to property rights in the body and thence to the preconditions for the body’s continued existence: standing room, air to breath and liberty to appropriate unowned natural resources or to utilize the body to produce and exchange for vital necessities. Leaving aside the potential technical problems within the natural rights arguments, there is a greater deficiency vis-à-vis applying natural rights to law. In a legal dispute involving a clear aggressor and a clear victim, the aggressor has already exhibited a disregard for morality and human rights. The purse thief is hardly concerned with the fact that his actions are immoral or violate the rights of his victim. Hence, it is of no use to expound upon his violations of natural rights. As with Friedman’s approach, Rothbard’s approach fails because it is not applicable to real disputes. That is, Rothbard’s definition of law is not useful to real individuals involved in real conflicts.

(Kleine opmerking; 'k vind zijn punt hierboven over Rothbard niet sterk. Ik snap wat hij wilt zeggen - 'mensen zijn niet gemotiveerd door Rothbardiaanse of Friedmaniaanse overwegingen' - maar dat betekent dat het Friedmaniaanse of Rothbardiaanse argument niet correct (kunnen) zijn.)

So what is the law? Law is the alternative to violent conflict when conflict-avoidance strategies (such as property lines) have failed to avoid conflict. In terms of rights in property, law is the production of new, stipulated property-lines which resolve real conflicts without further violence.

This definition immediately raises the question of how disputes can be resolved between asymmetrically powerful parties. In modern law systems, the aggressor (accused) has an incentive to resolve the conflict with his victim by means of law because the state will immediately retaliate against the accused for failure to comply with a court trial. In other words, the state offers the options of non-violent dispute resolution or immediate, overwhelming retaliatory violence (appear in court or be arrested or possibly even killed for failure to comply). In a stateless society, it appears that an aggressor would have no incentive to seek non-violent resolution of a dispute with his victim. After all, an aggressor usually will not attack unless he reasonably believes he can get away with the attack in the first place. That is, he has already calculated that he can win a martial contest with the victim.

(...)

Since the court, in a private law society, is only selling its services as a mutually agreed-upon decision-maker, the rules which emerge governing what is justifiable violence will be those decisions which have in the past succeeded in settling disputes. That is, case law emerges out of the chaos of innumerable disputes and attempted resolutions of those disputes. Both the natural law and positive law approaches agree that a body of precedents will emerge from non-violent resolution of real conflicts in a private law society and that it is this body of decentralized dispute-resolution which becomes law per se. Rights and general laws emerge from the pattern of successful resolution of past real conflicts by non-violent means, just as common law developed in England and the US prior to the creation of legislatures.


maandag 11 januari 2010

Over Hayek zijn definitie van vrijheid

Zijn definitie van vrijheid is de afwezigheid van coercion. Zijn definitie van coercion is: 'By 'coercion' we mean such control of the environment of circumstances of a person by another that, in order to avoid greater evil, he is forced to act not according to a coherent plan of his own but to serve the ends of another'. Coercion is slecht omdat het een denkend en valuerend persoon herleidt tot simpelweg een middel in de handen van een ander individu. Vrij handelen is dus: 'action, in wich a person pursues his own aims by the means indivated by his own knowledge, must be based on data which cannot be shaped at will by another'. Het vooronderstelt 'the existence of a known sphere in which the circumstances cannot be so shaped by another person as to leave one only that choice prescribed by the other'. Vrijheid is dus het handelen in een bepaalde, private sfeer gebaseerd op uw eigen overtuigingen en wensen.


Hayek zijn definitie van vrijheid is op een belangrijke manier dubieus te noemen. Het essentiële punt van zijn definitie is immers 'de wil van anderen' en de afwezigheid van 'controle over jouw omgeving door anderen' en het 'dienen van de doelen van anderen en niet die van jou zelf'. De gevoeligheid die Hayek ontwikkelt is zeker niet onterecht: er is een belangrijke relatie tussen vrijheid enerzijds en de mogelijkheden om te handelen op basis van je eigen overtuigingen anderzijds. Maar om vrijheid als dusdanig te definiëren (eerder dan het een onderdeel te maken van een bredere visie) is echter een stap te ver. Het essentiële punt is dat Hayek uit zijn definitie compleet het aspect van eigendom weghaalt. Hayek praat over de eigen 'kennis', maar niet over de eigen 'eigendom'. Indien je rechtssysteem geen kennis geeft over de manier waarop de materiële middelen (arbeid, land, goederen) verdeeld worden, is het onmogelijk om te handelen op basis van je eigen 'kennis': je weet immers niet welke middelen tot uw beschikking zijn. Hayek draait dus de orde om: uit een beargumentering dat vrijheid draait om de middelen waar je rechtmatig controle over hebt, volgt een secundair argument dat dit ook waardevol is omdat dit toelaat je eigen oordelen te gebruiken. Een tweede probleem met zijn definitie is dat het onmogelijk is om zowel ex ante als ex post te weten of ik een rechtmatige (niet coercive handeling) handeling heb uitgevoerd of niet. Voor de handeling is het niet mogelijk om te weten wat ik allemaal mag doen en wat niet. (Het voordeel van het eigendomsprincipe naar voren schuiven als vrijheid is dat je altijd wel ex ante weet over welke middelen je mag beschikken.) Na bepaalde handelingen is het altijd mogelijk dat mijn handeling er voor heeft gezorgd dat iemand zijn plan zodanig is moeten veranderen dat het eerder mijn plan heeft gediend dan zijn eigen plan.

Zie Hans-Hermann Hoppe zijn artikel voor een uitgebreide kritiek op zijn definitie van vrijheid.

woensdag 16 december 2009

Law a a discovery procedure

De tekst 'Law as a Discovery Procedure' lijkt mij een uiterest interessante tekst.

[Na het lezen: deze tekst is een absolute aanrader aan iedereen die in de liberale, maar ook in de niet liberale, beweging zit. Zéker lezen. Hij gaat je veel bijleren, sowieso.]

Van de inleiding:
This paper will attempt to unify the respective notions of a discovery procedure that are present in the study of law and economics. The second section of this paper will briefly review the relevant parts of Hayek’s argument and clarify what is meant by an “effective” discovery procedure. The third section will explain why the common law process is not, in fact, a procedure that is systematically effective in discovering legal rules. Government legislative processes are seen to be ineffective for the same reason. The third section will then outline a private legal process that, arguably, offers more promise.
The fourth and fifth sections will discuss some criticisms of a private legal process, emphasizing those made by William Landes and Richard Posner. The sixth section will argue that, even if it were ultimately found to be defective, the mere outlining ofsuch a process yields “some interesting consequences that are not so obvious” for traditional issues in legal philosophy. The issues will include questions in tort and contract law, the proper relationship between law and morality, and whether law and morality are properly seen as essentially utilitarian devices or as manifestations of rights to be honored independent of utilitarian considerations.
We beginnen te lezen.

We lezen eerst een recapitulatie van het Hayekiaans inzicht over de verspreiding van kennis en de waarde van markten vis a vis de overheid. We ontdekken ook het waarom van deze tekst:
As Hayek commented at the end of his 1968 lecture, however, an effective competitive process requires a complementary legal environment that defines and enforces rights concerning propertyand contracts. But Hayek’s 1968 lecture did not go far in outlining the features ofsuch a legal environment except to say that appropriate “protection for private initiatives and enterprise can only ever be achieved through the institution of private property and the whole aggregate of libertarian institutions of law” (Hayek 1978, p. 190).
Hij vervolgt dan met wat de essentie zal zijn van zijn kritiek op de Common Law visie van Hayek:
But neither Hayek’s praise nor his limited criticism of the common law process takes full account of the modern literature on the economics of property rights and other research in law and economics. As we shall see, this work makes clear why the common law process sometimes goes awry; it has started to articulate the precise conditions under which the process will, or will not, be effective. It also suggests why government legislative bodies cannot be counted on as a corrective device and points to radically different legal institutions as a possible means of at least shedding light on the principles on which many legal issues might be resolved.
Hij gaat dan over op het bespreken van wat nu concreet de issue is. 'k denk dat de meest relevante zin dit is:
The notion of an effective discovery procedure, on the other hand, refers to an ongoing process whereby information about not-yet-exhausted gains from trade is continually and economically uncovered and disseminated to individuals.
en
To summarize, if we say that one social process constitutes a more effective discovery procedure than another, we mean that it constitutes a systematically more economical way of generating and transmitting information about not-yet-exhausted gains from trade (as these are subjectively valued by individuals), including information about those gains that are or are not attainable after considering transactions costs.
Hij heeft ook een interessante (zij-)kritiek op de standaard Law & Economics literatuur.
That must be more plainly said is that government institutions, by definition, involve property rights that are not freely transferable. (...) That is, institutional failure is seen as avoidable—if appropriate property rights structures can be established. The establishment of appropriate property rights structures is, in turn, seen as a basic function of government. But government itself is governed by a property rights structure that the literature would deem inappropriate, so how can it be expected to carry out its tasks successfully?
Heerlijke opmerking. Hij bespreekt zijn kritiek op gelijkaardige wijze op de common law, i.e. dat er een verkeerde eigendomsstructuur is.
Hayek provides some other possible explanations for the common law process being defective, but none of them gets to the fundamental issue: the property rights structure governing the process. It is not necessarily undesirable if upper-class individuals provide
De eigendomsstructuur is immers zo:
The property rights structure is. Insofar as common law judges are decisionmakers of enterprises—government courts—for which rights are not transferable, and sometimes not even defined, they are in the position of central economic planners.” They cannot know all the circumstances oftime and place that would be relevant to efficient decisions, and there is no discovery procedure to duplicate that which prevails in free markets.’
Het laat niet te veel aan de verbeelding is wat de uiteindelijke conclusie zal zijn, maar de argumentatie is zowel origineel ('k kan me niet herinneren die al tegengekomen te zijn) als dat hij redelijk terecht is, zover ik kan zien. Hij bespreekt dan ook een privaat justitiesysteem - zonder al te postief te zijn over de mogelijkheden. Het is duidelijk dat hij het niet als een utopie beschouwt - en terecht dat hij het niet zo beziet.

Six major points of controversy will now be discussed with respect to a private legal system:
  1. (1) the incentives for private courts to provide impartial justice,
  2. (2) the incentives to articulate legal precedents,
  3. (3) the incentives for standardizing legal rules across jurisdictions,
  4. (4) the problems posed by instances of large numbers of small claims,
  5. (5) the private protection for legal rights that would emerge, and
  6. (6) the desirability ofthe social conventions that would underlie a private system of law.
All of these points of controversy cast doubton whether a private legal system would be governed by an effective legal discovery procedure.

'k laat het aan de lezer over om zelf de auteur zijn bespreking van deze kritische punten te lezen. 'k zal trachten de essentie van elk tegenargument te citeren.
  1. the most striking outcome of such confrontations [tussen competetieve jurisdicties] was the emergence (discovery) of relatively uniform rules of law to resolve differences among competing court systems. These rules were independent of the will of any single (monopoly) authority. The issues governed by them included not only a variety of substantive disputes among individuals, but procedural disputes between church and king concerning court jurisdictions and recalcitrant parties.

  2. In a private legal system, the articulation of clear and unbiased precedents would be a matter of self-interest for courts insofar as it is a way of establishing brand-name capital. (...) From a more dynamic perspective, however, one can see why the incentives to articulate precedents would be likely to dominate. First, one can envision a market in legal decisions in which enterprising couits would sell the written opinions of their judges to law firms or to the various retrieval services on which lawyers rely. Beyond this, one would expect the formation of insurance organizations to help individuals and firms pool risks with respect to liability and litigation costs. (...) To the extent that these organizations had clients with conflicting interests—with some clients more likely to be plaintiffs in certain classes of cases, and other clients more likely to be defendants—the organizations would have an interest in having courts articulate unbiased precedents, so as to minimize the number offuture disputes occurring and, in turn, their costs. These organizations would also have an interest in reducing litigation costs by encouraging lawabiding behavior on the part oftheir clients. (...) In a private legal system, one would expect courts to compete with each other to establish contractual arrangements with such organizations. The organizations would agree in advance to bring their disputes to those tribunals that had reputations for setting clear precedents.

  3. But the more important point is that the degree of the law’s uniformity that does, in fact, emerge under more pluralistic legal institutions (e.g., the Law Merchant) contributes to the view that there exists a rule of law that is independent of the will of state rulers. Indeed, the existence of pluralistic legal institutions makes the rule of law necessary as a means ofeconomizing on the costs of resolving disputes among courts with overlapping jurisdictions. And the rule of law is the protector of liberty.

  4. Businesses, including private courts, certainly welcome a strong demand for their products, but one must be careful about exactly what it is that people want. Depending on the circumstances, people demand litigation-avoidance rather than litigation. More specifically, one would expect insurance companies in a private legal system to associate only with those courts that economized on the need for litigation. This association would be the private sector counterpart. to companies’ lobbying of politicians for no-fault insurance under current institutions. In a private legal system an enterprising court could announce that, effective on such-and-such a date, it would offer new contractual terms for insurance companies so that, in return for a flat fee that was based on a company’s past involvement in legal disputes, the court would hear any cases the company wished to bring before it during the next 12 months—under the proviso that the court would refuse to assign fault in accident cases involving motor vehicles. Assuming insurance companies would prefer a no fault system, such acourt could charge lower fees and gain a competitive edge.

  5. The point is [na enkele empirische voorbeelden] that people can be excluded from security if they do not pay for it; spillover benefits need not exist. (Als reactie op het monopolie-argument van externaliteiten.) (...) To say, as Buchanan does, “conflicts may occur, and one agency will win,” is to assume that agencies continually fight each other until only a single one is left instead ofsettling disputes in a more peaceful, lower-cost fashion that enables many firms to survive and prosper.
    Several examples of stateless societies serviced by private protection efforts have existed in history. Some ofthese societies lasted far longer than countries that tried to forestall a general outbreak of lawlessness by subjugating a state to a constitution.
    De auteur is echter ook niet bang voor het inzien van de beperkingen: "Needless to say, a purely private legal system would not survive in such conditions."

  6. Zijn bespreking van dit laatste punt is heel genuanceerd en is, waarschijnlijk, het meest interessante van heel de tekst (pg. 519-521 of 23-25 van de pdf) en zou ik dus zeker aan willen raden aan iedereen. 'k kan echter niet weerstaan aan de laatste zin toch te citeren - dat zeker geen conclusie is van al de rest, maar simpelweg een laatste opmerking aan een genuanceerd stukje: " A strength of a nongovern mental system may also be that, if a disagreement about fundamental values does arise, no one has a state readily available through which he can try to impose or subsidize his views."
Hierna vervolgt de auteur door de implicaties van zijn visie te bespreken op het vlak van Tort en Contract law, de relatie tussen moraliteit en wetgeving, de relatie tussen individuele rechten en nut en anarchisme en libertarisme.

Over tort law
A thoroughgoing Austrian position would thus maintain that the extent to which strict liability prevails should be the object of a discovery procedure. The issue could be resolved in a market for court services.
Over contract law
To be sure, no judge would know the “correct” damage award that would generate precisely the “proper” subjective experience for B, but there are undoubtedly occasions when compensatory damages would be preferable to all parties concerned, especially if high bargaining costs existed to hinder A and B from negotiating a settlement among themselves. Again, the matter could be resolved in a market for courts.
Over de relatie tussen wetgeving en moraliteit

[the market process] at least offers the prospect of uncovering the information that is relevant for deciding when it is worthwhile to resort to the formal enterprises of the law.
(Hij kiest hier ook voor een comperatieve analyse. Het is waar dat sommige zaken onderdeel moeten zijn van de legale structuur en anderen zuiver van moraliteit, maar de vraag is welk proces we laten oordelen over wat bij wat hoort. Centrale (wetgeving) planning of een gedecentraliseerd proces?)

Over de relatie tussen individuele rechten en nut

Speaking more concretely, the paper emphasizes that a deep respect for rights of private property (and the liberty they secure) is the sine qua non of the system under discussion. At the same time, the paper has argued that in some cases a process of articulating and enforcing a complete set of private rights is probably too costly. As in other matters, resource scarcity would constrain what people would choose to do.
Over libertarisme en anarchisme (uiterst relevant!)

This paper has cast doubt on the germaneness of such a perspective. [Een perspectief dat 'anarchisme' noodzakelijkerwijze direct en compleet 'libertarisch' is.] As previously discussed, the legal rights to property and contract would probably not be absolute in a private legal system. To some extent, then, the system might not be purely libertarian. Nor would a private legal system necessarily consider a person’s legal rights to be infringed only if he (or his tangible property) had been physically invaded or defrauded.
en
People can, of course, try to persuade others, including the judges in a future private legal system, to adopt a philosophy ofstrict, or even ultrastrict, “anarcho-libertarianism,” just as they can try to persuade today’s legislators to enact a particular combination ofpolicies or, for that matter, persuade private enterprises to sell partictilar products at particular prices. The problem is that people in whatever politicoeconomic system is under discussion are faced with incentives that are not systematically consistent with the particular actions being asked ofthem. Thus, if an ideological movement succeeded in bringing about a pure state ofanarcho-libertarianism (as improbable as that seems), this result would probably not constitute a stable politicoeconomic equilibrium.
Een compleet privaat systeem kan echter moeilijkheden hebben om met bepaalde situaties om te gaan:

  1. (1) Especially in areas threatened by external forces, such as predator states, one cannot dismiss lightly the concern that protection agencies may constitute natural monopolies;
  2. (2) there may be public-good/prisoner-dilemma situations such that even those wary of government powers would deem a state to be a necessary evil; and
  3. (3)the process that is to guide the formation and sustenance of norms and values does not inspire great confidence. As previously discussed, this last concern can be seen as a special case of the second concern above.
We stappen over naar de conclusie:
One can favor a stateless system, believe it could be reasonably stable for an extended period, and still conclude that, like it or not, the system would eventually break down or evolve into something else. The same can be said with regard to a system oflimited government. Nothing lasts forever, and to arrive at this or any other truism one does not need much of a discovery procedure.
En nu mijn conclusie.

Het was zonder enige twijfel een goede tekst. Vooral omdat ik zelf rondloop met enkele gelijkaardige gedachten (zeker omtrendt de relatie tussen anarchie en liberalisme, i.e. dat anarchisme niet noodzakelijk compleet liberalisme betekent en dat er in anarchie ook rechtsregels zijn die niet veel met liberalisme te maken hebben). Hij was ook enorm genuanceerd - en duidelijk beseffend wat de beperkingen zijn van een anarchistisch systeem en wanneer dit in de problemen kan komen.

dinsdag 15 december 2009

Review: The Austrian School: Market Order and Entrepreunerial Creativity

The Austrian School: Market Order and Entrepreneurial Creativity ~ Jesus Huerta De Soto (129 pg.)

Het is eigenlijk per ongeluk dat ik dit 7 hoofdstukkende tellende boekje heb kunnen lezen - wat mijn aanwezigheid op verjaardagsfeestjes wel niet kan doen. Maar ik ben er zeker niet rouwig over. De Soto geeft in dit boekje (het is slecht 129 pagina's en zeker niet veel eisend van de lezer) een goed overzicht van de issues waar de Oostenrijkse school zich mee bezig houdt.

Het goede nieuw - wie niet bereid is de 30 dollar te betalen of het boek van iemand te lenen - is dat het een uitbreiding is van zijn paper 'The Ongoing Methodenstreit of the Austrian School'. (Dit is vooral hoofdstuk 1 in het boek, maar stukken ervan zijn verwerkt in de andere hoofdstukken evenzeer.)

Men kan reviews afsluiten met de negatieve punten en eerst focussen op de goede punten of omgekeerd. Vermit ik meer dan tevreden was - door de uitstekende combinatie tussen kwaliteit en kwantiteit - ga ik eerst enkele kritische punten vermelden, vooraleer ik aan een uitgebreidere bespreking begin van alle hoofdstukken.

Het eerste dat me een beetje stoorde was dat De Soto doorheen het boek nogal vaak een 'wij versus zij' standpunt aanneemt. Wij, zijnde de Oostenrijke school en zij, zijnde de neo-klassieke school (waarbij er geen (relevant) verschil is tussen de Keynesianen en de Chicago school.) Los van de waarheid van deze analyse (waar ik direct op terug kom) geeft het een vleugje negativisme aan het boek, dat niet per se nodig was. Langs de andere kant heeft hij ook duidelijke overzichten van de verschillen tussen de beide scholen, die tegelijkertijd verhelderend als obscuur zijn. Verhelderend omdat ze duidelijk stellen wat de Oostenrijkers zeggen. Obscuur omdat ik het gevoel heb dat De Soto eerder een karikatuur maakt van de uitgebreide literatuur in de mainstream. Zomaar beweren dat de 'invloed van tijd genegeerd wordt' zal, denk ik, een student in de mainstream literatuur toch een brug te ver zijn - om maar een voorbeeld te geven. Een iets nauwkeurigere methode zou hier dus zeker niet ongepast zijn. Hierbij aangepast denk ik dat een iets nauwkeurigere bespreking van de mainstream literatuur op zijn plaats is op zaken die nauw verwant zijn aan de analyses van de Oostenrijkse school. De manier waarop het nu geformuleerd is, is eenvoudiger en korter, maar 'k vrees dat daardoor aan accuraatheid is ingeboet.

Het andere, iets mindere punt, is dat ik soms het gevoel had dat sommige zaken geschreven waren voor mensen die het al wisten. Maar iemand die nog niet veel van de Oostenrijkse school kent, zou (heel af en toe) wel eens verloren kunnen lopen in de terminologie van De Soto. 'k kan daar natuurlijk niet geheel over oordelen - heb zelf al een uitgebreide kennis van de Oostenrijkse school - maar had toch een paar keer dat gevoel. Laat dat mensen die geïnteresseerd zijn in de Oostenrijkse school zeker niet afschrikken. Het is een enorm goede introductie in de algemene gedachten en bijdragen in de Oostenrijkse school. 'k zou durven beweren dat het een boek is dat perfect compatibel is met Gene Callahan zijn 'Economics for Real People'. Daar waar Callahan een vereenvoudigde versie is van Man, Economy & State (beginnende met Crusoë Economics, dan een vereenvoudigde uitleg van het marktproces en daarna het bespreken van allerlei soorten interventionisme), is 'The Austrian School' meer een boek dat de algemene tendensen in de Oostenrijkse school weergeeft; de analyse van de ondernemer, kapitaalstructuur, etc. vertelt als onderdeel van een semi-historisch verhaal (zonder dat het echt een historisch werk wordt). Maar een iets uitgebreider verslag van de hoofdstukken zal dit misschien duidelijk maken.
  1. Essential Principles of the Austrian School
  2. Knowledge and Entrepreneurship
  3. Carl Menger and the Forerunners of the Austrian School
  4. Bohm-Bawerk and Capital Theory
  5. Ludwig von Mises and the dynamic conception of the market
  6. F. A. Hayek and the spontaneous order of the market
  7. The resurgence of the Austrian School
In het eerste hoofdstuk bespreekt De Soto uitgebreid de verschillen tussen de neo-klassieke economen en de Oostenrijkers. (De caveats van hierboven zijn het meest relevant in dit hoofdstuk.) Dit is het hoofdstuk dat ook het meest overeenkomt met zijn hierboven gelinkte paper. Hij contrasteert de Oostenrijkse theorie van 'handelen' met de Neo-klassieke theorie van 'beslissingen', de ondernemer met de Homo Oeconomicus, de pure ondernemende fout versus a posteriori rationalisering van fouten, subjectieve versus objectieve informatie, ondernemende coördinatie met algemene/partiële equilibrium analyse, subjectieve versus objectieve kosten, verbaal formalisme versus wiskundig formalisme en de methodologische beslommeringen (met speciale toepassing op het concept 'voorspelling'). Zoals de titel van het hoofdstuk zegt, geeft het een overzicht van de essentieële inzichten van de Oostenrijkse school - dat gene waar elke Oostenrijker zich achter kan scharen.

Het tweede hoofdstuk was voor mij het meest verrassende, wegens de grote nadruk op 'informatie', 'coördinatie' en de ondernemer. (Er is in de Oostenrijkse school wat discussie over de relevantie van deze onderwerpen en wat de 'core' is van Oostenrijkse theorie; ik had niet verwacht dat De Soto zich in deze traditie zou inschrijven.) De Soto beschrijft hier uitgebreid wat ondernemerschap is en waarom dit in een samenleving belangrijk is. Hij gaat zelfs zo ver (en ik ben geneigd hem daar in te volgen, mits men goed begrijpt wat er bedoelt wordt) als te zeggen dat:

We shall conclude by defining society as a proces which is: spontaneous and thus not consciously designed by anyone; highly complex, since it comprises millions and millions of people with an ifinite range of constantly changing goals, tastes, valuations and practical knowledge; and composed of human interactions (which are basically exchange dealings that frequently yield monetary prices and are always carried out according to certain rules, habits or standers of conduct). All such human interactions are motivated and driven by the force of entrepreneurship, which continually creates, discover and transmits information or knowledge, as it adjusts and coordinates different people' contradictory plans through competion and enables them to live and coexist in an increasingly rich and complex environment. (pg. 27)
De Soto schrijft zich in de Kirzneriaanse traditie van ondernemerschap, dat zuivere kennis creërt (en waar helemaal geen productiemiddelen voor nodig zijn), en het kan ook niet 'aangeleerd' worden. Het is een proces waarbij mensen niet-geziene oppurtuniteiten trachten uit te buiten (door anderen te dienen op een betere, goedkopere, etc. manier dan anderen). Hij beschrijft ook hoe kennis verspreid is doorheen een economie en hoe de relevante kennis (voor economische besluitvorming) gecreëerd en getransmiteerd wordt doorheen het economische proces en hoe dit dan anderen laat coördineren en aanpassen aan deze nieuwe kennis. (Ik denk onmiddellijk aan 'The Use of Knowledge' van Hayek en 'Competition as a discovery procedure'.) De relevantie hiervan is vooral om het dynamische van de markt (en van alle beslissingen in een markt) aan te tonen, waar De Soto, mijn inziens, uitstekend in slaagt.

'k heb wel nog een klein probleem met zijn gelijkschakeling van de verschillende visies op kennis van Hayek ('dispersed' en 'centralized'), Polanyi ('taxit' en 'articulated', Oakeshott ('practical' en 'scientific') en Mises (of 'unique events' en 'classes'). Het lijkt me dat deze verschillende visies toch duidelijk gaan over andere tegengestelde zaken op het gebied van kennis. Alhoewel ik begrijp wat hij wil zeggen, had iets grotere nuancering toch op zijn plaats geweest.

Hoofdstukken 3, 4, 5 en 6 zijn tegelijkertijd een historisch overzicht van de Oostenrijkse school (waarbij er telkens bij de relevante auteur de relevante bijdragen worden vermeldt, en op deze manier wordt de school mooi opgebouwd). Typisch voor De Soto begint hij bij de scholastici (en hun begrip van rente, subjectieve waarde, etc.) om dan over te gaan naar het subjectivisme en marginalisme van Menger. Hierbij wordt ook zijn theorie over het ontstaan van sociale instituties en de Methodenstreit (logischerwijze) vermeldt.

In het hoofdstuk daarna komt vooral Bohm-Bawerk en zijn kapitaaltheorie aan bod (en natuurlijk het ontstaan van interest), maar ook Crusoë Economics (wat ik opvallend vond). Natuurlijk komt Bohm-Bawerk zijn kritiek op de 'schaar' van Marshall ('Ja, mijnheer Marshall; ook de aanbodcurve wordt bepaald door subjectieve voorkeuren), op de uitbuitingstheorie van Marx (een cirkelredenering, intern inconsequent en natuurlijk: vergeet het aspect van tijdspreferentie) en op de kapitaaltheorie van John Bates Clark (hoe zo; kapitaal reproduceert zichzelf??) ook aan bod. Wieser mag ook even passeren met zijn oppurtuniteitskost bijdrage, maar wordt dan snel terug de grond ingeboord. Op het laatste van het hoofdstuk beschrijft De Soto nog hoe daarna de Walrasiaanse equilibriumtheorie op kwam, waardoor de Oostenrijkers naar de achtergrond werden gedrukt.

In hoofdstuk 5 is het al Mises wat de klok slaagt. Na een korte bibliografische schets (Mises zou blijkbaar vandaag de dag een Oekraïner zijn), gaat het op chronologische wijze over de bijdragen van Mises. Eerst over zijn theorie over geld en economische crisissen, dan de onmogelijkheid van socialisme, vervolgens over Mises zijn theorie over ondernemerschap en als laatste over Mises zijn bijdragen op het vlak van methodologie. (Opvallend dat voor de Misesiaanse bijdragen op ondernemerschap wordt gekozen; vaak wordt dit niet vermeldt als een van zijn (grote) bijdragen. Niet dat het mij stoorde; integendeel.) Ik vond het wel spijtig dat er zo weinig werd geschreven over het boek Human Action in zijn geheel - daar staan nog wel meer bijdragen in - en ook de sociologische analyse in 'Socialism' van socialisme werd achterwege gelaten. Vond ik beide wat spijtig, maar niet onoverkomelijk.

In hoofdstuk 6 gaat het over Hayek. Hier worden vooral de bijdragen besproken op economische cycli, de debatten met Keynes en de Chicago school, en de discussies met de socialisten en 'social engineering'. Als laatste volgt er nog een deel over zijn theorieën over 'law, legislation & Liberty', compleet met handige tabel om de visie van Hayek nog eens duidelijk weer te geven in contrat met de 'social-engineering' visie. Ook in dit hoofdstuk geldt weer dat, gezien het beperkt aantal pagina's dat De Soto gebruikt heeft, het een enorm duidelijk en goed overzicht is van de relevante opmerkingen. De Soto is (blijkbaar) een meester in het beknopt formuleren van standpunten op een duidelijke manier.

In het laatste hoofdstuk gaat het over de terugkeer van de Oostenrijkse school na 1974 (het jaar dat Hayek zijn nobelprijs won). Natuurlijk gaat het hier (beperkt) over Rothbard, Kirzner en enkele andere Oostenrijkers die vandaag de dag schrijven (zoals Hoppe, White, De Soto zelf, etc.) (Ik vond trouwens dat Rothbard en Kirzner samen best een eigen hoofdstuk hadden verdiend. 'k vraag me af waarom hij dit niet gedaan heeft. Net zoals het ook terecht was om een hoofdstuk te spenderen aan al het werk dat vandaag de dag verricht wordt - zowel aan George Mason als aan Mises Institute (om even te reduceren).) De Soto bespreekt ook nog in 11 punten (die ik hieronder zal overtypen) wat de essentie is van (het huidige programma van) de Oostenrijkse school. Vooraleer hij naar zijn conclusie gaat - waarin hij de overwinningshoorn van de Oostenrijkse benadering boven de anderen blaast - bespreekt hij nog kort enkele typische kritieken op de Oostenrijkse school: 'ze zijn niet wiskundig genoeg!', 'ze zijn niet empirisch genoeg!' 'we moeten naar een ecclecticisme!' etc.

De 11 punten (van de niet-exhaustieve lijst) die De Soto opsomt zijn:

  1. De theory over geïnstitutionaliseerd geweld, die voortkomt uit de Oostenrijkse analyse van socialisme. Zoals al eerder uitgelegd in het boek is de samenleving een proces van kenniscreatie, transformatie en coördinatie. Als dit echter verboden wordt (door interventionisme) dan verloopt dit proces moeizamer, met alle gevolgen van dien. De spontane aanpassing van de samenleving verloopt hierdoor moeizamer en dit zorgt voor nieuwe onderzoeksdomeinen.
  2. We moeten de wijdverspreide 'functional theory of price determination' verlaten envervangen door 'a price theory which explains how a sequential, evolutionary process results in the dynamic formation of prices'. Dit proces wordt natuurlijk gedreven door ondernemerschap en niet door de intersectie van mythische curven.
  3. De theorie van competitie en monopoly is ook relevant, daar deze de huidige cursusuitleg kan vervangen door een veel dynamischere theorie. Hieruit volgen ook relevante conclusies voor zoiets als anti-trust wetgeving.
  4. De subjectieve theorie van kapitaal en interest moet ook geïncorporeerd worden in de lssen economie, om de huidige macro-economische theoretische problemen op te lossen, vermits deze de microprocessen missen die de macro-economie bepalen.
  5. De theorie van geld, krediet en financiële markten is waarschijnlijk de grootste theoretische uitdaging voor de mainstream omdat ze daar nog steeds met een gros van methodologische en andere fouten zitten. De Oostenrijkse theorie verklaart uitstekend waarom het huidige beleid zorgt voor opeenvolgende economische recessies.
  6. De huidige theorie over economische groei en onderontwikkeling is geformuleerd zonder relevantie tot de menselijke actoren en hun ondernemende activiteiten. De theorie moet gaan over de theoretische studie van processen die ontwikkelingsmogelijheden mogelijk maken, die ontbreken door een gebrek aan ondernemende elementen in de samenleving (dat samengaat met eigendom en markten).
  7. De welvaarteconomische benadering met de Pareto-fascinatie is ook irrelevant en nutteloos, vermits de vooronderstellingen perfecte informatie en een statische wereld zijn. Efficientie moet daarentegen dynamisch begrepen worden in een coördinatieproces.
  8. De theorie van publieke goederen moet ook uitgebreid worden, want dat is ook een gevolg van statische equilibriumanalyse. Een geval van een 'publiek goed' (non-rivalness en non-excludable) is echter, in de Oostenrijkse analyse, een ondernemende uitdaging om deze problematiek op te lossen. Deze oplossing kan in de legale of de technologische sfeer zitten. Het probleem van 'publieke goederen' wordt op deze manier leeg en geen excuus meer voor overheidsinterventie - in zoverre dat dit ooit al een terecht argument was.
  9. Ook zijn er ontwikkelingen mogelijk in public choice en law & economics, die nu gedomineerd worden door neo-klassieke analyse. Oostenrijkers zijn een inconsistentie tussen de assumpties van 'volledige informatie' (die gehanteerd wordt) en de nadruk voor regels anderzijds; indien er volledige informatie is, kan een simpele 'command & control' structuur ook van toepassing zijn. Oostenrijkers zien juist in de onwetendheid van mensen, de noodzaak voor regels om kennis en gedrag te coördineren.
  10. De visie op mensen heeft ook de populatietheorie veranderd. Oostenrijkers zien mensen als dynamische entiteiten met hun eigen mogelijkheden. 'Meer mensen' betekent dus 'meer ondernemers' die kennis kunnen hebben over wat te doen en is dus geen probleem van 'consumerende objecten' zoals het eerder in de traditionele theorie was.
  11. Als laatste: de analyses van de Oostenrijkers in de gebieden van rechtvaardigheid en sociale ethiek. Voorbeelden zijn Hayek zijn 'Law, Legislation & Liberty' maar ook Kirzner zijn 'Discovery, Capitalism and Distributive Justice'. Ook Hoppe zijn argumentatie-ethiek en Rothbard zijn 'the ethics of libery' worden vermeld.
Zonder enige twijfel zijn er nog andere zaken, maar De Soto laat het hierbij, dus wij ook.

'k heb zonder enige twijfel een uitstekend boek gelezen over de Oostenrijkse school in het algemeen en het dynamische karakter van samenlevingen in het bijzonder. (Ik blijf verrast dat De Soto zoveel aandacht besteed aan de bijdragen op het vlak van ondernemerschap van de Oostenrijkse school - dit stoorde me echter allerminst.) Ik kan het boek alleen maar aanraden, zeker omdat het maar 129 pagina's is en zeker niet moeilijk geschreven. Een pareltje.









Wat maakt iemand een liberaal? (Deel 2)

Een vervolg op 'wat maakt iemand een liberaal?'

Het lijkt mij sterk dat ik ooit stop met liberaal te zijn (enkele nuances niet te na gelaten). Dit omdat de essentie van mijn gedachtegoed - hoogstwaarschijnlijk - gevormd is, en dat ik betwijfel of ik ook argumenten tegen ga komen die de essentie daarvan onderuit gaan halen.

Ik bekijk, in essentie, de samenleving als een proces van allerlei individuen (die zichzelf vaak organiseren in groepen) die hun doelen trachten te bereiken, gegeven de institutionele setting van hun omgeving (waar ook de eigendomsrelaties toe behoren). Ik ben van mening dat in alle handelingen een ondernemend element zit - i.e. dat er altijd een element in zit dat elementen creëert, soms winstgevend, soms verlieslatend. Het geheel van de samenleving is in essentie een 'gegroeide orde' zonder dat er een 1 overheersend doel is - in tegenstelling tot allerlei andere gecreëerde ordes, die wel een (al dan niet duidelijk) uniform doel hebben. 'k beschouw solidariteit als iets endogeen aan het gros van de mensen en ik denk dat politieke processen doorgaans minder goed zijn om de wensen van de bevolking te vertalen. En ik denk dat het merendeel van alle mensen wel degelijk begaan zijn om de mensen in hun naaste omgeving en dat het meer een verhaal is van instituties dan een verhaal van 'of de mens goed of slecht is'.

Dat is ongeveer de essentie van mijn positieve gedachtegoed, op basis waarvan ik een (groot) deel van mijn liberalisme beargumenteer. Er zijn argumenten voor elk van deze standpunten, die buiten het aspect van deze post vallen. Maar 'k zie niet goed in - indien je de descriptieve-empirische essentie van het liberalisme op deze manier omschrijft - waarom het liberalime zo'n rare en niet-populaire stroming is.

Enfin; de grootste misvatting zit hem, volgens mij, in de rol van solidariteit in de samenleving (en de oppositie om dit te organiseren via de overheid) enerzijds en de rol van eigendomsrechten, contracten en de bepaling van lonen anderzijds. Als we de discussie kunnen framen dat het gaat over een meningsverschil omtrendt die zaken - en dan kunnen discussiëren over de waar- of onwaarheid daarvan - dan denk ik dat we al een heel eind verder zijn.

Citaat van Engels

"Only through the undervaluation or overvaluation of products is it forcibly brought home to the individual commodity producers what things and what quantity of them society requires or does not require. But it is just this sole regulator that the utopia in which Rodbertus also shares would abolish. And if we then ask what guarantee we have that necessary quantity and not more of each product will be produced, that we shall not go hungry in regard to corn and meat while we are choked in beet sugar and drowned in potato spirit, that we shall not lack trousers to cover our nakedness while trouser buttons flood us in millions - Rodbertus triumphantly shows us his famous calculation, according to which the correct certificate has been handed out for every superfluous pound of sugar, for every unsold barrel of spirit, for every unusable trouser button...." ~ Frederich Engels, "Peface to the first German Edition," The poverty of philosophy., p. 19
(Dankzij Thomas Sowell, in zijn 'Knowledge & Decisions')

Wat moeten we hier nu weer van denken? Leuk dat ze het probleem van economische calculatie aanhalen, maar ik snap niet hoe ze daaruit hebben geconcludeerd dat er toch geen private eigendom nodig is. Het enige mechanisme dat waardebepalingen doorheen een economie kan laten vloeien, is private eigendom en de oordelen (door het prijsmechanisme) die daaruit volgen. Er is geen enkel ander mechanisme dat deze rol kan spelen. Dus omwille van hun eigen redenen, moeten ze voorstander zijn van het vrije markt kapitalisme.








vrijdag 11 december 2009

Over Ostrom

De nobelprijswinares op wikipedia:

Ostrom is considered one of the leading scholars in the study of common pool resources. In particular, Ostrom's work emphasizes how humans interact with ecosystems to maintain long-term sustainable resource yields. Common pool resources include many forests, fisheries, oil fields, grazing lands, and irrigation systems. She conducted her field studies on the management of pasture by locals in Africa and irrigation systems management in villages of western Nepal. Ostrom's work has considered how societies have developed diverse institutional arrangements for managing natural resources and avoiding ecosystem collapse in many cases, even though some arrangements have failed to prevent resource exhaustion. Her current work emphasizes the multifaceted nature of human–ecosystem interaction and argues against any singular "panacea" for individual social-ecological system problems.

Ostrom identifies eight "design principles" of stable local common pool resource management:

  1. Clearly defined boundaries (effective exclusion of external unentitled parties);
  2. Rules regarding the appropriation and provision of common resources are adapted to local conditions;
  3. Collective-choice arrangements allow most resource appropriators to participate in the decision-making process;
  4. Effective monitoring by monitors who are part of or accountable to the appropriators;
  5. There is a scale of graduated sanctions for resource appropriators who violate community rules;
  6. Mechanisms of conflict resolution are cheap and of easy access;
  7. The self-determination of the community is recognized by higher-level authorities;
  8. In the case of larger common-pool resources: organization in the form of
  9. multiple layers of nested enterprises, with small local CPRs at the base level.

In welke mate bevestigt dit enkele 'liberale' perspectieve op self-governance? En in welke mate ontkracht dit enkele (typische) verwijten van vrijwillige mechanismen?

Grappig dat haar eerste principe is: 'private eigendom [over de productiemiddelen]' in de relevante (en niet karikaturale) betekenis van het woord. Ben ik trouwens de enige die vindt dat dit evengoed kan gaan over een onderneming? (En dat, bijgevolg, moderne ondernemingen niet zoveel anders zijn dan de 'dorpsoplossingen' die zij bestudeerde?)

Dringend haar literatuur eens bestuderen; zoveel is duidelijk.

vrijdag 4 december 2009

Open Brief ter aanval van de staat

Beste liberalen,

Het doel van deze tekst is om jullie te overtuigen - in minder dan 1500 woorden - van de sociale plausibiliteit van anarchisme en de morele imperatief die daar achter zit. Het meest fundamentele conflict in de wereld is niet tussen ‘liberalisme’ en ‘socialisme’, maar tussen ‘archy’ – de leer dat sommigen principieel over anderen mogen heersen - en ‘anarchy’- de afwezigheid van politieke heerschappij. De verleiding van de staat is aantrekkelijk – maar het is niet meer dan dat: een verleiding tot een deus-ex-machina. De staat lost geen problemen op: de staat beslist en mensen moeten zich onderwerpen aan deze beslissing.

Overheden zijn complexe organisaties, met uitgebreide invloed in het leven van alle dag. Overheden kunnen maar functioneren in een kader waarbij eigendomsrechten en contracten in redelijke mate worden afgedwongen. Het is maar daar dat zij een aanvullende rol kunnen spelen – indien mensen eigendom niet aanvaarden; staat de staat machteloos. Maar als het kader dat noodzakelijk is voor het ontstaan van overheden – volgens de theorie – alleen maar bereikt kan worden via overheden, zitten we in een logische contradictie. De overheid moet ‘zichzelf’ creëren; vooraleer ze gecreëerd kan worden. Op logische grond gaat eigendom, uitgebreide economische markttransacties en een grote mate van orde in de samenleving het monopolistisch instituut de overheid vooraf. Op puur logische grond is er geen noodzaak tot een overheid voor de uitgebreide orde die liberalen graag zien in een samenleving.

De wens van eigendomsbescherming, contractuele vrijheid en het oplossen van conflict is een wens eigen aan de samenleving en het samenlevingsproces. Mensen moeten niet ‘overtuigd’ worden van deze wens; deze ontstaat inherent aan het menselijk handelen. Het is maar door een significante mate van rechtszekerheid over jouw middelen (jouw eigendom) die je hanteert bij het bereiken van je doelen, dat je ten volle jouw voorkeuren kan bewerkstellingen, i.e. je ten volle kan uiten in het leven.

Ook dieven, moordenaars en verkrachters hebben deze wens – de wens om uiteindelijk zeker te zijn dat er zaken van hen zijn, die niet van anderen zijn. De wens dat ze (indien betrapt) rechtvaardig behandeld worden. De wens dat agressors jegens hen ook berecht zullen worden. Er is geen wens zo universeel aanwezig in de samenleving als de wens naar een juridisch kader – vanwaar de continuerende assumptie dat mensen met geweren mensen moeten dwingen om zich aan 1 bepaalde organisatie te onderwerpen?

Het oplossen van conflict is fundamenteel een issue tussen 2 partijen. Beide partijen kunnen uit meerdere mensen bestaan – maar het blijven 2 partijen. Vanwaar de assumptie dat er geen organisatie of instituut kan gevonden worden waar beide partijen zich vrijwillig aan onderwerpen bij elke relevante case? Het is hoogstwaarschijnlijk waar dat alle conflicten een onafhankelijke derde partij kunnen gebruiken om oordeel te vellen, maar waaruit volgt dat alle conflicten <> dezelfde onafhankelijke derde partij moeten gebruiken? (Om maar te zwijgen van het probleem dat in dit geval ontstaat indien er een probleem is met deze derde partij .)

Altijd tegen de theorie van anarchisme wordt er een verhaal getoverd van bedrijven die een oorlog beginnen. Los van de vraag waarom het monopoliseren van geweld dan niet, bij gelijke assumpties, logischer- en noodzakelijkerwijze betekent dat er dictaturen en oorlogen ontstaan tegen de bevolking – kunnen we hier ook cynisch over zijn. Oorlog kost geld en indien we in een samenleving zitten met concurrerende bedrijven die veiligheid en rechtspraak verzorgen, zullen zij er elk belang bij hebben om direct (en dus kostelijk) geweld te ontwijken. Dit, natuurlijk, zonder de trade off uit het oog te verliezen dat ze nog steeds hun consumenten moeten beschermen – anders zullen deze zich aansluiten bij concurrenten.

Zelfs in het ergste geval – dat er een bepaald bedrijf zich niet houdt aan de rechtvaardige spelregels en haar cliënteel terroriseert (is dit een duurzame, winstgevende strategie?) – is dit niet het grootste probleem: zolang dat deze gevallen aan de marge van het systeem gebeuren, kan hier mee omgegaan worden door de concurrenten die potentieel cliënteel zien. (Los dan nog van gevoelens van solidariteit – inherent aan een samenleving – om deze mensen te komen helpen.) De plausibiliteit is hier echter even groot van als dat de plaatselijke politie morgen mensen systematisch begint te terroriseren. Daar is misschien zelfs de plausibiliteit groter: de lokale politie is niet afhankelijk van de burgers die ze behoort te beschermen voor haar inkomsten.

Een reden om tegen anarchie te zijn is de noodzaak voor ‘beleid’. Maar beleid – het articuleren van voorkeuren via de staat – is niets anders dan het trachten op te leggen van bepaalde voorkeuren aan andere delen van de samenleving. Het kan zijn dat deze voorkeuren perfect legitiem zijn – ‘val mij niet aan’ – maar in zoverre ze legitiem zijn, vanuit een liberaal oogpunt, kunnen ze eigen aan de samenleving ontstaan. Indien deze reflex er niet is; is het maar de vraag in welke mate de monopolisering van de middelen ter vernietiging een goed idee is om een wenselijke samenleving – in termen van rechtvaardigheid en sociale coöperatie – te bereiken.

Ook het meest evidente: de significante voorkeuren uit de samenleving hoeven niet via de staat gebeuren: als ze significant genoeg zijn om via de staat te doen, hoeven ze niet via de staat gebeuren. Het is maar particularistisch belangengroepenbeleid dat via de staat moet gebeuren wegens het gebrek aan steun om dit in vrijwilligheid te bereiken – maar is dit dan wenselijk?

Vaak hoor je dat de overheid toch moet zorgen ‘voor de allerergste gevallen’ – maar het is niet van ‘beide een beetje’. Ofwel bestaan er geen gevoelens van solidariteit ten opzichte van zij die het slechter hebben en dan kunnen we niet betrouwen dat de monopolistische organisatie doet wat we (misschien) in theorie zouden willen. Ofwel bestaan er wel gevoelens van solidariteit en is het evident dat de vrijwillige bijdragen van solidariteit het eerst worden gealloceerd naar juist de ergste gevallen. Een perspectief dat de staat ‘toch de ergste gevallen’ moet regelen is een visie die de staat simpelweg als noodoplossing wilt gebruiken – maar waarom mag jij dan definiëren wat ‘in nood’ is en niet een socialistische medemens? Alle visies die bevoegdheden aan de staat blijven toewijzen zijn fundamenteel een visie dat de samenleving in bepaalde mate beheerd moeten worden – ‘daar kan vrijwillige coördinatie niet mee om’, ‘dat moet van bovenaf beslist worden voor hen’. De discussie wordt dan, altijd, wie mag er beheren – en dat heeft niets met menselijke vrijheid te maken. De voorkeuren van de ene mens zijn altijd en noodzakelijkerwijze anders: alleen in een samenleving waar er geen organisaties zijn die principieel het recht hebben via geweld middelen te vergaren kunnen deze voorkeuren in de grootst mogelijke harmonie met elkaar omgaan.

Indien we een issue zien waarvan we niet kunnen voorspellen dat mensen daar in vrijheid mee om kunnen gaan, gebruiken we de deus-ex-machina van de staat. Maar net zoals dat een overheid problemen heeft om de wensen eigen aan de samenleving te interpreteren en te vertalen naar politiek beleid op het vlak van openbaar vervoer, is dit niet anders op het vlak van eigendomsafdwinging en het oplossen van conflict. Indien we aanvaarden dat alleen het kenniscoördinerende mechanisme van de markt recht kan doen aan de wensen van de bevolking, doordat consumenten vrijwillig bepaalde middelen (‘geld’) opgeven om andere te verkrijgen, waarom zou dit mechanisme dan niet functioneren op het vlak van the last frontier , i.e. het recht en beveiligingssysteem zelf?

Een ‘beperkte’ overheid is een abstractie, een leeg concept. Een overheid is nooit ‘beperkt’: ze oefent altijd de wensen uit van zij die deze overheid beheersen. Zij mogen dan nog een goed bedoelende democratische ‘rechtstaat’ zijn; dat verandert niets aan dat zij voorkeuren opleggen aan andere mensen. Jij zult geld afstaan en wij zullen kiezen hoe we dit alloceren. Als ze echt goed bedoelend is, kan ze in het voorgestelde alternatief haar fondsen vrijwillig vergaren. Als ze dat niet is, waarom zouden we onze fondsen afstaan?

De geschiedenis van de Westerse juridische ontwikkeling is er een van competitieve legale structuren – vaak op dezelfde locatie en op dezelfde tijd. Dat er, vanuit ons hedendaags perspectief, zaken gebeurd zijn waar we niet mee akkoord kunnen gaan; is zeker waar. Maar indien de argumenten tegen anarchisme waar zijn, dan hadden we nooit de (relatief) stabiele orde kunnen bereiken die we vandaag de dag hebben. De Westerse samenleving zou altijd een totaal gedesintegreerde samenleving moeten zijn – er was immers geen staat die de samenleving beheerde! De waarheid is dat het gros van de rechtstructuren endogene voorkeuren uit de samenleving vertegenwoordigde; goedschiks en kwaadschiks. Ook het principieel en breed genomen anarchisme waar ik voor pleit kan rechtsregels hebben waar ik problemen mee heb. Maar anarchisme betekent fundamenteel dat er geen organisaties zijn die principieel maar kunnen werken door middel van de constante dreiging van geweld. Het is alleen in die sfeer dat het liberalisme een oprechte ideologie kan zijn: een ideologie van menselijke vrijheid, coöperatieve orde en de morele waardigheid die daar mee gepaard gaat. Ik dank u voor uw aandacht.