Deel 1: De voorlopers in de Oostenrijkse School
De Oostenrijkse school1 vindt haar oorsprong in Carl Menger zijn Grundsätze der Volkswirtschafstlehre (vertaald als ‘Principles of Economics’) (Menger, [1871] 1976), waarbij Menger een causaal-realistisch2 onderzoeksprogramma voorstelt, dat onmiddellijk wordt toegepast in zijn onderzoek van de oorsprong van waarde, ruilhandel en geld. Na Menger kwam de tweede generatie ‘Oostenrijkers’, met name Friedrich von Wieser en Eugene von Bohm-Bawerk. We zullen deze auteurs in deel 1 kort behandelen om te weten op welke fundamenten Mises, de belangrijkste denker in de derde generatie, zijn gedachtegoed heeft gebouwd.
Menger
Menger zijn bijdragen zijn divers. Ten eerste was hij een onderdeel van ‘de marginale revolutie’3, waarbij de water-diamond paradox, die niet verklaard kon worden door de klassieke arbeidstheorie van [de verklaring van] waarde.4 Ten tweede begon hij de methodenstreit5 waarin hij de epistemologische en methodologische vooronderstellingen van de Historische school aanklaagde. (Menger, [1883] 1985) De Historische school beweerde dat er niet zoiets kon zijn als een economische wetmatigheid en dat het altijd en overal afhankelijk was van de ‘plaats’ en ‘tijd’ in de geschiedenis.6 Hij revolutioneerde ook de theorie over prijs en ruil. Hij maakte komaf met de klassieke notie dat er in een ruil iets ‘gelijk’ is7, maar, integendeel, dat het juist komt door de ongelijke evaluatie van het goed in kwestie er ruil voortkomt. (Menger, [1871] 1976, blz. 191-194) Verder had hij ook een belangrijk inzicht in het ontstaan van geld, dat hij analyseerde als voortvloeiend uit de markt. (Menger, [1871] 1976, blz. 257-285) Als laatste belangrijke bijdrage dienen we zijn analyse van de kapitaalstructuur te vermelden, waarbij hij stelt dat de waarde van hogere orde kapitaalgoederen afgeleid worden van de (uiteindelijke) consumptiegoederen die daarmee geproduceerd (kunnen) worden. (Menger, [1871] 1976, blz. 77-113)
Bohm-Bawerk
Bohm-Bawerk zijn voornaamste bijdragen vinden we in zijn analyse van zijn kritiek op de gangbare interesttheorieën, die hij allemaal analyseerde als naïeve productiviteitstheorieën.8 (Bohm-Bawerk, [1884] 1959) Bohm-Bawerk zijn eigen verklaring van de interest is, dat mensen in het algemeen toekomstige goederen minder waard achten in vergelijking met een vergelijkbaar goed in het heden.9 (Bohm-Bawerk, [1889] 1959 blz. 259 – 289) Een andere belangrijke bijdrage is zijn kritiek op een interne contradictie in het Marxistisch programma. (Bohm-Bawerk, [1896] 1949) In een notendop is er een contradictie tussen de analyse van Marx over enerzijds de oorzaak van winst in de relatie tussen ‘constant capital’ en ‘variable capital’.10 Hoe meer ‘constant capital’, hoe lager de winst. (Bohm-Bawerk, [1896] 1949, blz. 16-18) Maar anderzijds zegt hij ook dat er een fundamentele tendens is in de samenleving om de winstvoet gelijk te maken. (Bohm-Bawerk, [1896] 1949, blz. 19-27) Op beide inzichten voortbouwend stelt hij dat de werkgever de arbeiders niet ‘uitbuit’, maar zorgt voor een huidig inkomen, terwijl de producten die de arbeiders maken pas op latere datum verkocht kunnen worden. Daardoor verdienen de arbeiders het verdisconteerde loon, i.e. de prijs van het product verminderd met de interestvoet over de tijd heen. (Bohm-Bawerk, [1884] 1959, blz. 281-305)
1 De naam van de ‘Oostenrijkse school’ komt door het feit dat de oorspronkelijke economen in deze traditie uit Oostenrijk kwamen, i.e. Menger, Bohm-Bawerk en Wieser. De naam is gecreëerd door de tegenstanders (de leden van de Duitse Historische school) van deze traditie tijdens de zogenaamde ‘Methodenstreit’, een discussie over hoe men aan economische wetenschap behoort te doen. (Gordon, 1993, blz. 5) (Caldwell, 2004, deel 1).
2 Menger begint zijn boek ‘Principles of Economics’ met ‘All things are subject to the laws of cause and effect’. (Menger, [1871] 1976, blz. 51)
4 Indien de waarde van een goed veroorzaakt wordt door het nut, waarom is een goed zoals ‘water’ (dat veel nuttiger is dan een diamond) dan veel goedkoper dan water? De oplossing zit in het feit dat we nooit kiezen voor ‘alle diamanten in de wereld’ versus ‘de gehele hoeveelheid water in de wereld’ maar we bepalen altijd op de marge, i.e. ‘de eerst volgende relevante unit van water’ en ‘de eerst volgende relevante unit van de diamand’. (Menger, [1871] 1976, blz. 114-121) en (Mises, [1949] 1998, blz. 121-122)
5 De Methodenstreit is de discussie tussen enerzijds de Duitse Historische school en de ‘Oostenrijkers’ anderzijds over de correcte methode in zake de sociale wetenschappen in het algemeen en de economische wetenschap in het bijzonder. (Caldwell, 2004, deel 1) & (De Soto, 1998)
7 Zie bijvoorbeeld Smith, [1776] ????, ???? : “What is bought with money or with goods is purchased by labour, as much as what we acquire by the toil of our own body. That money or those goods indeed save us this toil. They contain the value of a certain quantity of labour which we exchange for what is supposed at the time to contain the value of an equal quantity.”(Nadruk toegevoegd.)
8 De naïeve productiviteitstheorie is simpelweg het verklaren van een pricespread tussen de kostprijs van de input van productiefactoren en de winst die er gemaakt werd achteraf door middel van het verwijzen naar de toegenomen productiviteit. Er wordt dus interest verdient omdat er een toegenomen productie is.
9 “Present goods are equal as a general rule worth more than future goods of equal opportunity and quantity” (Bohm-Bawerk, [1889] 1959 blz. 259)
10 In het marxistische denkkader is ‘constant capital’ de naam voor fysieke productiefactoren zoals een fabriek, terwijl ‘variable capital’ de naam is voor de arbeidskracht in het proces. (Bohm-Bawerk, [1896] 1949, blz. 14-16)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten