De centrale vraag van het boek AW is of je een liberale democratie kan exporteren in andere landen met behulp van het geweer. In het eerste hoofdstuk is de empirische conclusie uit de data dat de pogingen van de USA om dit te doen overwegend gefaald zijn. (Meer zelfs: in het overgrote gedeelte van de gevallen was er zelfs geen relatieve verbetering, i.e. het is zelfs niet gelukt om het land een beetje beter te maken.)
Het boek draait vooral om een theorie op te bouwen die hiervoor kan verklaren, en dit gebeurt in hoofdstukken 2 tot 5. In het tweede hoofdstuk wordt er (alweer) gebruikt gemaakt van Game-theory en het Coase theorem om te verklaren hoe coöperatie (in theorie) tot stand komt en wat de voordelen hiervan zijn. Belangrijk is zijn nadruk op de coördinatie van handelingen over vele individuen heen en het belang daarvan van correcte rechtsregels, interne normen, etc.
In het derde hoofdstuk benadrukt hij, aan de hand van 'democratie in Amerika' (van De Toqueville) het belang van een 'civil society' voor het (ontstaan en) werken van een liberale democratie. Een liberale democratie vereist wel bepaalde instituties en steun voor die instituties (en dus ook sociaal kapitaal.) Hij bespreekt ook de rol van een zekere padafhankelijkheid, i.e. hoe dat samenlevingen beïnvloed worden door de oude aanwezige instituties.
Hierin komt ook (naar wat ik oordeel) de crux van het gehele verhaal is naar boven; het conflict tussen enerzijds het politieke spel op microniveau en op macroniveau anderzijds. Op macroniveau is het immers evident dat vele landen beter af zouden zijn met werkende liberale democratieën. (Kleine noot: Coyne maakt duidelijk dat hij dit niet per se voorstaat, maar hij neemt dit doel als gegeven voor zijn boek.) Maar op microniveau zijn er altijd allerlei verschillende groeperingen in competitie die misschien vrezen dat ze macht moeten afstaan voor deze macro-uitkomst en daardoor niet geneigd zijn deze macro-uitkomst te steunen. Ergens ook te vergelijken met een spel waarbij het voordelig is voor iedereen om samen te werken, maar ieder individu in het spel heeft veel voordeel bij het niet meewerken aan het geheel.
In het vierde hoofdstuk bespreekt Coyne de interne problematiek van het land dat aan 'democratie building' gaat doen. Enerzijds zijn er public choice beperkingen (bureaucratieën die elkaar tegenwerken dan meewerken, competitieve belangengroepen, geen enkel bewijs dat kiezers stemmen voor de optimale beleidsmaatregels, etc.) en anderzijds zijn er de onbedoelde gevolgen van handelingen die de interventioneerder (vooral de USA in dit boek, om evidente redenen) veroorzaakt. (Coyne haalt bijvoorbeeld een case aan waar de USA een land volledig ontwapent heeft, waarna een generaal de macht kon grijpen omdat de burgerbevolking quasi geheel ontwapend was en daardoor geen weerstand kon bieden.)
In het vijfde hoofdstuk haalt Coyne de (gelukte) voorbeelden van Japan en West-Duitsland aan; waar zijn punt is dat dit vooral door de eerder aanwezige politieke cultuur was. (En dat er bewijs is dat het ondanks de pogingen van Amerika was dat daardoor politieke stabiliteit is gekomen.)
In het 6de hoofdstuk bespreekt hij de gefaalde pogingen van Haïtie en Somalië. Als iemand die hevig geïnteresseerd is in de geschiedenis en ontwikkeling van het moderne 'anarchistische' Somalië was dit een heel interessant hoofdstuk. De clancultuur komt (natuurlijk) uitgebreid aan bod en de vele veto-spelers in dat land. (Een inzicht van Coyne is dat de ontwikkeling van een centrale (liberaal-democratische) staat beperkt wordt indien er relatief veel significante groeperingen met hun eisenpakketten aan de tafel zitten om deze te ontwerpen. In Somaliê zijn er volgens Coyne veel verschillende relevante groeperingen (de clans, om te beginnen) met hun eisen, dus veel veto-spelers, dus heel moeilijk om een centrale staat op te richten.) Het probleem in Haïti is vooral de in 2-gedeelde samenleving (een 'elite' en 'de rest'), waar de ene niets van de ander moet weten en vice versa. In beide landen zijn er dus grote problemen om een centrale staat te aanvaarden, die vooral bekeken wordt als een parasitaire instantie.
In het 7de hoofdstuk worden de problemen besproken die ontstaan in Irak en Afghanistan om daar aan 'democratie building' te doen. Etnische verschillen, uitgebreide lobbykrachten van alle landen ter wereld, etc. zijn daar evidente kanshebbers.
In het 8ste hoofdstuk haalt Coyne dan enkele alternatieven aan. Kolonisatie wordt verwerpt omdat dit simpelweg nog veel meer problemen creërt, wegens nog intensiever vertrouwen op politieke processen. Het 'mindere' 'peace-keeping' project wordt ook verworpen, omdat het niet mogelijk is om enerzijds neutraal te blijven en anderzijds toch 'orde' te bewaren. (Je zal dan immers moeten kiezen tégen zij die de orde verstoren, ook al hebbenz ij misschien het gevoel dat wat zij doen rechtvaardig is.) Het alternatief dat Coyne vooropstelt is vrijhandel-vrijhandel-vrijhandel. Het is geeen panacee (zoals Cobden), maar is wel de beste kanshebber om duurzaam politiek-economische instituties te veranderen. (Ook citeert hij werk van Tyler Cowen dat aantoont dat vrijhandel goed is voor culturele beperkingen.)
Als geheel vond ik het geen slecht boek, alhoewel het nogal mager is. Misschien is dit express gedaan om de toegankelijkheid te behouden (het is slechts 200 bladzijden; 'k heb het hoofdzakelijk in 1 dag gelezen, tijdens het werk), maar het is daardoor ook wel beperkt. Een uitvoerigere bespreking van de relevante literatuur zou wel op zijn plaats geweest kunnen zijn; het is immers een problematiek die al een tijdje meegaat. Een ander punt is dat de 'vrije markt leidt tot liberale democratie' ook maar een beperkte draagkracht heeft; Hong Kong en Dubai zijn hierbij notoire voorbeelden.
Zeker een aanrader aangaande de problematiek, maar het had, met niet al te veel moeite, een rijker boek kunnen zijn denk ik.
Het boek draait vooral om een theorie op te bouwen die hiervoor kan verklaren, en dit gebeurt in hoofdstukken 2 tot 5. In het tweede hoofdstuk wordt er (alweer) gebruikt gemaakt van Game-theory en het Coase theorem om te verklaren hoe coöperatie (in theorie) tot stand komt en wat de voordelen hiervan zijn. Belangrijk is zijn nadruk op de coördinatie van handelingen over vele individuen heen en het belang daarvan van correcte rechtsregels, interne normen, etc.
In het derde hoofdstuk benadrukt hij, aan de hand van 'democratie in Amerika' (van De Toqueville) het belang van een 'civil society' voor het (ontstaan en) werken van een liberale democratie. Een liberale democratie vereist wel bepaalde instituties en steun voor die instituties (en dus ook sociaal kapitaal.) Hij bespreekt ook de rol van een zekere padafhankelijkheid, i.e. hoe dat samenlevingen beïnvloed worden door de oude aanwezige instituties.
Hierin komt ook (naar wat ik oordeel) de crux van het gehele verhaal is naar boven; het conflict tussen enerzijds het politieke spel op microniveau en op macroniveau anderzijds. Op macroniveau is het immers evident dat vele landen beter af zouden zijn met werkende liberale democratieën. (Kleine noot: Coyne maakt duidelijk dat hij dit niet per se voorstaat, maar hij neemt dit doel als gegeven voor zijn boek.) Maar op microniveau zijn er altijd allerlei verschillende groeperingen in competitie die misschien vrezen dat ze macht moeten afstaan voor deze macro-uitkomst en daardoor niet geneigd zijn deze macro-uitkomst te steunen. Ergens ook te vergelijken met een spel waarbij het voordelig is voor iedereen om samen te werken, maar ieder individu in het spel heeft veel voordeel bij het niet meewerken aan het geheel.
In het vierde hoofdstuk bespreekt Coyne de interne problematiek van het land dat aan 'democratie building' gaat doen. Enerzijds zijn er public choice beperkingen (bureaucratieën die elkaar tegenwerken dan meewerken, competitieve belangengroepen, geen enkel bewijs dat kiezers stemmen voor de optimale beleidsmaatregels, etc.) en anderzijds zijn er de onbedoelde gevolgen van handelingen die de interventioneerder (vooral de USA in dit boek, om evidente redenen) veroorzaakt. (Coyne haalt bijvoorbeeld een case aan waar de USA een land volledig ontwapent heeft, waarna een generaal de macht kon grijpen omdat de burgerbevolking quasi geheel ontwapend was en daardoor geen weerstand kon bieden.)
In het vijfde hoofdstuk haalt Coyne de (gelukte) voorbeelden van Japan en West-Duitsland aan; waar zijn punt is dat dit vooral door de eerder aanwezige politieke cultuur was. (En dat er bewijs is dat het ondanks de pogingen van Amerika was dat daardoor politieke stabiliteit is gekomen.)
In het 6de hoofdstuk bespreekt hij de gefaalde pogingen van Haïtie en Somalië. Als iemand die hevig geïnteresseerd is in de geschiedenis en ontwikkeling van het moderne 'anarchistische' Somalië was dit een heel interessant hoofdstuk. De clancultuur komt (natuurlijk) uitgebreid aan bod en de vele veto-spelers in dat land. (Een inzicht van Coyne is dat de ontwikkeling van een centrale (liberaal-democratische) staat beperkt wordt indien er relatief veel significante groeperingen met hun eisenpakketten aan de tafel zitten om deze te ontwerpen. In Somaliê zijn er volgens Coyne veel verschillende relevante groeperingen (de clans, om te beginnen) met hun eisen, dus veel veto-spelers, dus heel moeilijk om een centrale staat op te richten.) Het probleem in Haïti is vooral de in 2-gedeelde samenleving (een 'elite' en 'de rest'), waar de ene niets van de ander moet weten en vice versa. In beide landen zijn er dus grote problemen om een centrale staat te aanvaarden, die vooral bekeken wordt als een parasitaire instantie.
In het 7de hoofdstuk worden de problemen besproken die ontstaan in Irak en Afghanistan om daar aan 'democratie building' te doen. Etnische verschillen, uitgebreide lobbykrachten van alle landen ter wereld, etc. zijn daar evidente kanshebbers.
In het 8ste hoofdstuk haalt Coyne dan enkele alternatieven aan. Kolonisatie wordt verwerpt omdat dit simpelweg nog veel meer problemen creërt, wegens nog intensiever vertrouwen op politieke processen. Het 'mindere' 'peace-keeping' project wordt ook verworpen, omdat het niet mogelijk is om enerzijds neutraal te blijven en anderzijds toch 'orde' te bewaren. (Je zal dan immers moeten kiezen tégen zij die de orde verstoren, ook al hebbenz ij misschien het gevoel dat wat zij doen rechtvaardig is.) Het alternatief dat Coyne vooropstelt is vrijhandel-vrijhandel-vrijhandel. Het is geeen panacee (zoals Cobden), maar is wel de beste kanshebber om duurzaam politiek-economische instituties te veranderen. (Ook citeert hij werk van Tyler Cowen dat aantoont dat vrijhandel goed is voor culturele beperkingen.)
Als geheel vond ik het geen slecht boek, alhoewel het nogal mager is. Misschien is dit express gedaan om de toegankelijkheid te behouden (het is slechts 200 bladzijden; 'k heb het hoofdzakelijk in 1 dag gelezen, tijdens het werk), maar het is daardoor ook wel beperkt. Een uitvoerigere bespreking van de relevante literatuur zou wel op zijn plaats geweest kunnen zijn; het is immers een problematiek die al een tijdje meegaat. Een ander punt is dat de 'vrije markt leidt tot liberale democratie' ook maar een beperkte draagkracht heeft; Hong Kong en Dubai zijn hierbij notoire voorbeelden.
Zeker een aanrader aangaande de problematiek, maar het had, met niet al te veel moeite, een rijker boek kunnen zijn denk ik.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten