donderdag 7 oktober 2010

Luister naar de juiste Oostenrijkers

De laatste dagen heeft De Tijd online uitgebreid aandacht besteed aan de Oostenrijkse School. De aanleiding was waarschijnlijk kritiek op haar reactiepagina’s, die deels bevolkt worden door aanhangers van deze contraire economische stroming. De Tijd besloot een platform te bieden aan Rahim Taghizadegan, de stichter van het Weense Institut für Wertewirtschaft. Eerst in een kort artikel, vervolgens in een langer artikel en gisteren was er zelfs een chat met de academicus in kwestie. Lezers van dit blog kennen mij als een liefhebber van het Oostenrijks perspectief, waarvan de twee bekendste protagonisten Ludwig von Mises (links op foto) en de jongere Friedrich von Hayek (rechts) zijn. Deze post zal echter geen lofzang worden op Taghizadegan. Integendeel: ik zal tonen dat er niet zoiets bestaat als één Oostenrijkse School, en dat sommige van Taghizadegans uitspraken met een korrel zout genomen moeten worden.

Laat mij beginnen met een aspect uit Taghizadegans relaas te lichten waar er zeer brede consensus over valt te vinden binnen de moderne Oostenrijkse stroming:

Het enorme probleem van de Oostenrijkse School is dat ze geen praktische handleiding biedt aan beleidsmakers. Joseph Schumpeter was een van de eerste Oostenrijkse economen die beseften dat beleidsmakers gewoon cijfers willen hebben die hen zeggen wat ze moeten doen. … [D]e essentie van het Oostenrijkse idee [is] dat het gewoon niet mogelijk is zo’n model te construeren [dat de economie goed nabootst]. De fysica slaagt er niet in om heel complexe processen te modelleren zonder in chaos te belanden, hoe zouden economen dat dan kunnen? …

Of je neemt één fictioneel persoon, je zegt dat iedereen zo is en je bouwt je model; of je zegt dat er een paar basisprincipes van menselijk gedrag zijn en je gaat daarmee verder zonder model. Dat laatste is waar wij in geloven. De echte wereld is interessant genoeg om er geen fictieve bevolking op na te houden.
So far so good. Maar dan maakt Taghizadegan (of zijn interviewer) de vreemde keuze om, in plaats van de de gedeelde ideeën van de Oostenrijkse School te belichten, zijn pijlen te richten op Friedrich von Hayek.
Von Hayek kreeg de Nobelprijs in 1974 volgens mij voor het werk van von Mises. Maar aangezien die laatste buiten het universiteitssysteem stond, maakte hij zelf geen echte kans. Von Hayek was ook een stuk jonger, in meerdere opzichten. Von Mises was ‘old school’, iemand uit een totaal andere cultuur. Hij was een aristocratische academicus die altijd aan zijn principes bleef vasthouden. Von Hayek was gevoeliger voor de stromingen van zijn tijd. Hij probeerde bijvoorbeeld de ideeën van de Oostenrijkse School in complexe wiskundige modellen te vatten omdat dat op een bepaald moment in de mode was.
Interviewer: De Oostenrijkse leer en complexe wiskundige modellen vloeken toch met elkaar?

‘Daarom faalde hij ook. Hij maakte er zich belachelijk mee. Maar je moet ook dat in zijn tijd plaatsen. Van de ene dag op de andere werd iedereen keynesiaan. Von Hayek wist niet goed hoe hij daarmee moest omgaan.

Met deze passage doet Taghizadegan de werkelijkheid onrecht aan. Mises stond niet buiten het universiteitssysteem: in Wenen was hij een gevierde persoonlijkheid en later zou hij les geven aan de universiteit van New York. Ook werd hij gepubliceerd in Angelsaksische journals. Wat wel klopt is dat Hayek inderdaad vroeger dan Mises toenadering zocht tot de Britse academia. Maar maakt een kleine voorsprong in de jaren ’30 zo veel verschil, als het om een Nobelprijs in 1974 gaat?

Taghizadegans behandeling van Hayeks bijdragen laat te wensen over. Friedrich von Hayek trok naar de London School of Economics begin de jaren ’30. Daar was zijn onderzoeksprogramma aanvankelijk de inzichten van zijn voorgangers in de Oostenrijkse School in de mate van het mogelijk te formaliseren. Dit was voor een aanzienlijk deel reeds gebeurd, iets wat Oostenrijkers niet altijd beseffen. De inzichten van Menger over het subjectivisme, het idee dat economische waarde enkel bestaat omdat mensen er belang aan hechten, waren door Alfred Marshall en Lionel Robbins een belangrijke rol toebedeeld in het nieuwe opkomende micro-economische onderzoekskader. Ook de rentetheorie van Böhm-Bawerk was gewikt en gewogen door Irving Fisher. Die toonde aan dat niet enkel Böhm-Bawerks focus op een psychologisch gefundeerde ‘tijdspreferentie’ nodig was om de rentevoet te verklaren, maar ook determinanten zoals de staat van de technologie en de winstmogelijkheden van ondernemingen.

Andere aspecten van het Oostenrijkse denken hadden echter nog geen intrede gemaakt in de Angelsaksische academische wereld. Vooral de Oostenrijkse conjunctuurtheorie bleek moeilijk om uit te leggen aan een publiek dat de Continentale benadering van economische cycli en kapitaal niet kende. In de eerste helft van de jaren ’30 probeerde Hayek die dan ook uit te leggen op een manier die voldoende dicht aansloot bij de nieuwe Angelsaksische benadering.

Uiteindelijk zou Hayek hierin falen. Maar de werken die hij in de jaren ’30 voortbracht waren wel van grote waarde, aangezien ze aan moderne economen tonen op welke vlakken er toenadering mogelijk is tussen Oostenrijkse en andere economen. Dat is ook de conclusie van mijn masterproef. Een noodzakelijke voorwaarde voor zo’n toenadering is natuurlijk wel dat er aan beide kanten welwillende geesten te vinden zijn. Aldus Taghizadegan:

Ik begrijp dat het soms wat sektarisch kan lijken. Als een kleinere denkschool in haar voortbestaan bedreigd is, ontstaat de reflex om vooral vast te houden aan de belangrijkste werken en ideeën die ze voortgebracht heeft. Dat zijn bij ons de werken van von Mises en Rothbard. Toch zijn er nog altijd mensen die blijven nadenken over wat ze er nu mee kunnen bereiken. Daarvoor vallen ze wel nog steeds terug op de algemene principes van hun voorgangers.
Ludwig von Mises en het naar hem vernoemde instituut hebben altijd eerder de neiging gehad om zich af te zetten tegen de ‘mainstream’. Maar dit is niet de enige sterke Amerikaans-Oostenrijkse onderzoekstraditie: aan George Mason University vallen er Oostenrijkse economen te vinden die zich een pak minder sektarisch gedragen. De volgens Taghizadegan ‘begrijpelijke’ reflex is dus niet bij alle Oostenrijkers aanwezig. En dat is maar goed ook.
Als de Oostenrijkse School een toekomst heeft, dan ligt deze juist bij economen die de algemene principes van hun voorgangers in vraag durven te stellen. Een van die principes is de nadruk op theoriebouw in plaats van empirisch werk. Hierover schrijft de vooraanstaande George Mason-professor Mario Rizzo het volgende:

We need good empirical researchers. I am, quite frankly, not interested in reviewing all of the qualms about certain kinds of econometric work. No single econometric result is definitive but little by little a case for taking a theory seriously can be built.As I have said many times, I am not a macro or monetary economist. I entered into to all of this discussion as a political economist. I saw (and still see) the fate of free institutions and decent economic policy in the balance.

With a little bit of luck, lots of hard work, and a smart sense of making intellectual alliances, we can do better than Ludwig von Mises and Friedrich Hayek did during the Great Depression and its aftermath. We have their legacy as well as the new legions to make the case.

Agreed.

Geen opmerkingen: