donderdag 11 november 2010

Hans Achterhuis en de utopie van de vrije markt

Zoals al eerder bericht is er een nieuwe kritiek op de vrije markt - bij monde van Hans Achterhuis zijn boek 'De Utopie van de Vrije Markt'. Het ironische is dat er helemaal geen kritiek is op de vrije markt, maar een kritiek op bepaalde utopische gedachten, volgens de auteur aanwezig bij Friedman en vooral Hayek. Bemerk dit goed; het is eigenlijk helemaal geen nauwkeurige analyse van de ideeën die geuit worden door voorstanders van de vrije markt, i.e. 'liberalen', maar een analyse van enkele utopische gedachten die aanwezig zijn.

Deze utopische gedachten worden, zover ik zie, ook niet geheel duidelijk gemaakt. Er wordt immers niet echt een definitie gegeven van het concept van een 'utopie'. Ik denk dat het ongeveer gebruikt word als volgt: je bent een utopist als je een wegkijkt als er verschrikkingen gebeuren in naam van jouw ideologie. Los van of het waar is of Friedman en Hayek zich daaraan schuldig maken, moet er natuurlijk vermeld worden dat - zelfs als dit waar is - dit natuurlijk geen kritiek is op het idee van de vrije markt as such. Ik ga me hierna dus ook niet meer echt bezig houden met deze kritiek op Hayek en Friedman als personen, maar - in zoverre ze er zijn - met zijn meer substantiële argumenten.

Het is mij ook niet geheel duidelijk of dat Achterhuis zijn boek als dusdanig bedoeld heeft; soms lijkt het van wel, maar tijdens een discussie met Boudewijn Bouckaert laat hij dan weer vallen dat het niet zijn idee was. In ieder geval; als kritiek op het idee van de vrije markt faalt zijn boek volledig, vermits er daar nauwelijks echt substantiële kritiek wordt op uitgeoefend. Hij gaat nauwelijks tot niet in op, bijvoorbeeld, de economische theorie van competitie en het marktproces van Hayek in het algemeen en de Oostenrijkse school in het bijzonder. Hij gaat niet in op de literatuur aangaande de mogelijkheden van onderwijs in absentie van staatsintervntie - wat niet hetzelfde is als wat we vandaag de dag 'privaat onderwijs' noemen en dergelijke zaken. Daar wordt gewoon nauwelijks op ingegaan.

Interessanter misschien is zijn speech bij liberales voor de 4de karel Popper lezing. Laten we daar enkele zaken uithalen en becommentariëren.
Zeker, ook Hayek bewijst af en toe lippendienst aan het criterium van de falsificeerbaarheid. In zijn theorieën treedt hij het echter met voeten, in zijn praktische politieke interventies negeert hij het volledig. “We moeten van het bouwen van een vrije samenleving opnieuw een intellectueel avontuur maken, een onderneming vol moed. Wat wij missen is een liberale utopie….een echt liberaal radicalisme. De belangrijkste les die de ware liberaal moet leren van het succes van de socialisten is dat zij de moed hadden om utopisch te zijn… waardoor dagelijks mogelijk wordt wat kort geleden nog een verre droom leek”.
Het probleem met dit punt van Achterhuis is de volledige misvatting dat dit over twee dezelfde zaken gaat. Natuurlijk zou het kunnen dat Hayek het falsificatie principe negeert - het is mijn niet geheel duidelijk hoe dat kan voor een ideologie in zijn geheel; vermits een ideologie bestaat uit allemaal deelanalyses, die op zich wel weerlegt kunnen worden - maar dat bewijs je natuurlijk niet door dit citaat. Dit citaat gaat over niet meer dan het punt dat in die tijd dat Hayek dit schreef de liberalen in Europa veel te pragmatisch waren geworden. Er moest terug op tafel geklopt kunnen worden en gezegd kunnen worden dat een radicaal liberale wereld een mogelijke en wenselijke wereld is, zonder bezig te zijn over zeurderige discussies of dat we de belastingen 2% gaan verlagen of niet. Niet meer dan dat. Dat is niet een utopie genre 'de gouden kippen vliegen in ons gezicht' of 'het komt allemaal wel goed'. Meer zelfs; Achterhuis beweert dat hij 'The Constitution of Liberty' goed heeft gelezen, maa rheeft hij dan gemist hoe zeer Hayek daar tracht uit te lijnen wat de overheid wel en niet mag doen in een rechtvaardige, liberale samenleving? Achterhuis had dit kunnen bekritiseren, maar doet dat niet. In plaats daarvan focust hij op een bepaalde zin in het postscript waar Hayek blijkbaar schreef dat alle overheidsinterventies van de laatste 2 eeuwen teruggedraaid moeten worden. In tijden nadat er in Engeland een planeconomie was, Duitsland de nazi's hadden, Rusland de communisten is dat niet volledig raar, he. Het rare is ook dat Achterhuis negeert dat Hayek schrijft dat de overheid perfect gezondheidszorg, onderwijs, uitkeringen, etc. mag uitvoeren. Is dat zo utopisch?

Achterhuis vermeldt niet eens dat Hayek tracht een suggestieve blauwdruk te geven van een liberale samenleving en daar de grenzen van te bepalen. Dit kan, in essentie, gelezen worden als een partijprogramma - of als inspiratie voor een partijprogramma.
Dit pleidooi van Hayek voor een liberale utopie, dat met talrijke andere, utopisch getinte uitspraken van zijn hand kan worden aangevuld, staat haaks op de ideeën van Popper. Voor Popper lag de kern van het liberalisme nu juist in de afwijzing van elk utopisch denken, niet in de vervanging van een socialistische door een liberale utopie. Hayeks idee van een vrije samenleving die aan de hand van een blauwdruk gebouwd kan worden, botst frontaal met het recept van Popper voor de langzame en voorzichtige maatschappelijke verbeteringen, die hij als ‘stapsgewijze sociale ingenieurskunst’ omschrijft. Ebenstein onderstreept voortdurend de utopische tendens van het denken van Hayek in zijn intellectuele biografie. Volgens hem zou Hayek zich vooral na de economie in de psychologie en de filosofie hebben verdiept om op grond van deze studies ‘optimale maatschappelijke instituties’, ‘een optimale maatschappelijke orde’, kortom een ‘utopie’, te kunnen ontwerpen. We zijn hier weer mijlenver verwijderd van de negatieve Popperiaanse benadering, waarin niet het bedenken van een ideale samenleving maar het bestrijden van leed en onrecht centraal staat.
Het probleem met deze vaststelling ligt hem, volgens mij, in zijn onbegrip van Hayek. (Zoals hij zelf erkent snapt hij Hayek niet goed.) Hayek zijn idee van een vrije samenleving is gebaseerd op het idee van Popper. Wat Hayek echter uitsluit is de gedachte dat social engineering door de staat mag gebeuren. Trial and error is een goed principe, maar dan wel binnen de (liberale) metaregels van non-agressie, rule of law en dergelijke. Wat ik ook niet goed snap is wat er mis is met multi-disciplinair aan het werk te gaan om de samenleving in zijn geheel te begrijpen - welke mechanismen er spelen - en op basis daarvan voorstellen qua beleid/ideologie te doen. Op dat vlak is er in weze niets anders dan iemand die voor de sp.a studiedienst werkt en op basis daarvan voorstellen doet. Hayek zijn intentie - zo lijkt het toch - was om leed en onrecht te analyseren en op basis daarvan voorstellen te doen. Het is mij dus volledig vreemd wat Achterhuis concreet wenst te bedoelen. Alweer; ik praat hier niet over Hayek zijn (mogelijke) goedpratingen van het beleid van Pinochet en dergelijke. Dat kan utopisch genoemd worden op de wijze zoals hierboven gedefinieerd. Maar het is mij niet duidelijk waarom de zaken hier besproken allemaal zo 'utopisch' zijn.

Zoals gezegd, in The Constitution of Liberty zingt Hayek de lof van spontaan gegroeide, niet bewust geplande maatschappelijke tradities en instituties. Hierin is volgens hem meer wijsheid opgeslagen dan waarover enige planner, bestuurder of filosoof kan beschikken. Het gaat hier om impliciete kennis, die niet netjes geformaliseerd en gesystematiseerd kan worden. In navolging van het beroemde boek van Michael Polanyi, spreekt Hayek hier over ‘tacit knowledge’. Met de in de samenleving aanwezige tacit knowledge moeten we voorzichtig omgaan, de instituties waarin ze opgeslagen ligt moeten we respecteren en, indien nodig, uiterst langzaam hervormen. Want deze instituties zijn met een centraal begrip uit Hayeks filosofie ‘spontaan gegroeid’, door niemand bedacht.

Toen ik dergelijke passages las, kreeg ik er aanvankelijk totaal geen greep op. Zoals zelfs een welwillend commentator als Plant stelt, noemt Hayek bitter weinig historische feiten of ontwikkelingen; hij presenteert vooral een heel schematische, evolutionaire geschiedenisfilosofie. Mijn aanvankelijke vragen waren simpel. Waren alle historische tradities goed en positief? Hoe zat het met onderdrukking en uitbuiting waaraan soms juist door bewuste ideeën en handelingen van individuen een einde was gemaakt? Welke rol hadden machtsverhoudingen in het verleden bij de ontwikkeling van instituties en gewoontes gespeeld? Waren er geen gegroeide instituties te bedenken, die in naam van een ethisch principe als rechtvaardigheid afgeschaft dienden te worden?

Hier maakt Achterhuis eigenlijk nog redelijke punten. Het probleem is inderdaad dat Hayek dit idee niet echt veel verder uitwerkt. Maar natuurlijk; iemand als Buchanan, Ostrom, Williamson of Vernon Smith hebben die ideeën natuurlijk wel uitgewerkt en dan zou Achterhuis geweten hebben waar het hier over ging. Ik denk ook niet dat Achterhuis zijn meest charitable interpretation geeft, noch dat Achterhuis zich de moeite heeft genomen om Hayek zijn Law, Legislation and Liberty of zijn Fatal Conceit te lezen. Daar worden deze processen al iets meer geconcretiseerd: de common law en taal zijn 2 voorbeelden.

Maar algemener; het concept slaagt er op dat wijzen waarop mensen zaken doen over de tijd heen groeien. Dat kan van iets heel banaals gaan - 'je hoef afnemen als teken van respect' - tot ingewikkelde Common Pool Resource-organisaties (alweer: Elinor Ostrom!) of common law wetgeving met betrekking tot het schadebeginsel en de verdeling van verantwoordelijkheid. (We denken bijvoorbeeld aan de closed of open range discussie in het Wilde Westen en de evolutie daar.)

Hiermee wordt helemaal niet beweerd dat 'instituties altijd rechtvaardig zijn', alleen dat je niet te brusk zaken moet veranderen, tenzij er duidelijke bewijzen van het onrechtvaardig karakter er van zijn. Achterhuis heeft waarschijnlijk gemist dat Hayek hier vooral een punt maakte van waakzaamheid en niet pleitte voor 'geen staatsinterventie'. Integendeel; Hayek stelt zelf dat er wetgeving moet en mag zijn, als er bijvoorbeeld een nadelige path dependancy was in zake bepaalde gevallen.

Bemerk overigens dat er alweer niet echt kritiek wordt geuit op het idee zelf, maar enkele vragen worden opgeworpen die op basis van de literatuur van Hayek zelf beantwoord kunnen worden.

Het is hier dat Achterhuis echt de pedalen begint te verliezen in zijn Popper-lezing.
Langzaam daagde bij mij, mede op grond van de bestudering van de secundaire literatuur, het inzicht dat Hayek bij zijn lofzang op spontaan gegroeide instituties eigenlijk maar één institutie voor ogen had: de vrije markt. Alle andere instituties, waaronder de door Hayek als uiterst belangrijk gepresenteerde ‘rule of law’, de gelijkheid voor de wet, blijken niet alleen in de praktijk (Chili en Engeland) maar ook in de theorie indien nodig, opgeschort of opzijgeschoven te kunnen worden als de vrijmaking van de markt dit vereist.
Zoals ik hier boven al heb aangetoond, gaat het natuurlijk niet enkel over 'de vrije markt'. Het is hier wel definitief duidelijk dat Achterhuis de Constitution niet goed heeft gelezen, anders zou hij de grote lijst van overheidsinterventies die Hayek toelaat niet gemist kunnen hebben - vooral in deel 3, natuurlijk.

Een meer fundamenteler punt - denk ik - is dat Achterhuis en Hayek een totaal ander beeld hebben van 'de vrije markt'. Gegeven dat Achterhuis blijkbaar meent dat de Amerikaanse gezondheidszorg een voorbeeld is van een vrije markt, kan dat vermoeden alleen maar bevestigen. De 'vrijmaking van de markt' is afhankelijk van de Rule of Law in de Hayekiaanse theorie. Er is daar geen contrast tussen; deze zaken zijn co-dependent. Dus het is mij volledig vreemd hoe Achterhuis kan zeggen dat dit daar in orde van belangrijkheid ondergeschikt aan zou zijn. Iets zegt me dus dat Achterhuis hier Hayek niet goed heeft begrepen.

In The Constitution of Liberty wordt de vrije markt zo de voorbeeldinstitutie die het hele betoog van Hayek vorm en richting geeft. Zijn boodschap werd mij nu ook duidelijk. De markt zou als institutie spontaan zijn ontstaan en gegroeid, planners en bestuurders hadden zich er verre van gehouden en dat diende zo te blijven. Maar weer doemden hier voor mij talloze vragen en bezwaren op. Ik noem de belangrijkste.
Het probleem hier is dat Achterhuis eerst zijn (verkeerde) interpretatie neemt van het concept van 'spontane orde' - door dit volledig gelijk te stellen met de markt - en dan te doen dat dit de interpretatie is van Hayek. Het concept 'spontane orde' betekent dat binnen een bepaald aantal regels er wel eens een 'orde' kan ontstaan, zonder dat dit per se bedoeld is door iemand. Dit hoeft niet per se rechtvaardig te zijn; het betekent gewoon dat regelmatige patronen in het menselijke handelen kunnen ontstaan zonder dat iemand deze top down heeft gepland. Het is waar dat in het marktproces er een zekere orde zit - de Oostenrijkse theorie van het marktproces toont dit goed aan - maar het is helemaal niet de gedachte van Hayek (dat kan Achterhuis ook niet aantonen aan de hand van teksten, zover ik weet) dat de markt met alle regels, eigendomsrechten en dergelijke zoals ze op dat moment bestaat nooit door vormen van (politieke) macht zou zijn ontstaan. Het punt van Hayek is dat voor zo'n eenvoudige zaken als 'ruil', 'eigendom' er inderdaad er een zekere 'spontaniteit' was, i.e. dat dit factoren waren die al lang en breed aanwezig waren voor dat er nog maar economen waren die dachten 'misschien moeten we private eigendom hebben?' Hij geeft helemaal geen genealogie van de geschiedenis dat alles correct, vreedzaam en spontaan en in de absentie van politieke macht is gebeurd. Het is mij ook vreemd op basis van welke literatuur Achterhuis dit meent.

De belangrijkste publicatie erover is The Great Transformation van Karl Polanyi. Karl was de broer van Michael, die met Hayek bevriend was, en net als Hayek was hij een econoom uit de Oostenrijkse school. Zijn werk laat zien dat markten nergens, zoals Hayek stelt, spontaan zijn ontstaan, maar dat ze integendeel door heersers en politici vaak met geweld aan de bevolking werden opgelegd, waarbij veel bestaande instituties en gebruiken werden vernietigd. In zijn studie gaat Polanyi direct met Hayek in discussie. Laissez faire was van boven af georganiseerd en niet spontaan gegroeid, luidt één van zijn stellingen. “Het vereist staatsmanschap en repressie om de logica en de risico’s van de vrije markt aan gewone mensen op te leggen”. Het verzet tegen de marktlogica, zo beklemtoont Polanyi, was daarentegen juist spontaan. Het was het antwoord van grote delen van de bevolking op de ondragelijke last van een zelfregulerend marktsysteem. Polanyi draait zo de ideeën van Hayek over de historische opkomst van de markt precies om. Hij doet dat bovendien aan de hand van veel, voor mij overtuigende, historische gegevens.
Ach, zoals Bouckaert opmerkte is The Great Transformation een compleet achterhaald historiografisch werk. Maar zelfs als het niet zo was, dan nog mist dit totaal de bal die Hayek spelde. Het kan perfect zijn dat eigendomsrelaties zoals die vandaag bestaan door onrecht tot stand zijn gekomen, het kan ook perfect zijn dat er in de geschiedenis onrecht is gebeurd bij de tot standkoming van de Industriële revolutie. Maar dat neemt niet weg dat het marktproces as such - ik ruil dit voor datgene van jou - nog steeds een heel spontaan gebeuren is. Het probleem met Achterhuis hier is, volgens mij, dat hij nooit los is geraakt van de Marxistische notie dat het kapitalisme en de vrije markt is begonnen met de Industriële Revolutie en dat we daarvoor in een totaal andere tijd leefde. Iemand die echter iets van economie weet, weet echter dat dit onzin is. Het concept van ruil bestond al altijd; de institutionele belemmeringen (mercantilisme, feodaliteit, en dergelijke) zijn altijd anders - helaas, helaas - maar daarom betekent dit niet dat het concept van ruil en eigendom niet nog steeds een redelijk spontaan gebeuren was.

Het is mij ook niet geheel duidelijk of dat het 'verzet' waar Achterhuis het over heeft wel degelijk een verzet is tegen het marktproces. Het zou bijvoorbeeld kunnen dat het een verzet was tegen nationaliseringen - zoals de enclosure beweging. Moeten we dat echt een verzet noemen tegen het marktproces? Natuurlijk niet. En zelfs als het echt een verzet was tegen het marktproces; zouden we dat zo erg moeten vinden? Als nu de boeren op straat komen omdat ze misschien wel eens hun subsidies kwijt raken, moeten we dat erg vinden? Dat een bepaalde belangengroep zijn privileges kwijt raakt? Achterhuis is niet volledig duidelijk wat hij hier bedoelt, dus ik kan er ook niet goed op antwoorden. Maar zelfs als er 'verzet' was van sommigen, betekent dat niet dat er niets mis is met het marktproces en zelfs niet dat het niet een spontaan gegeven is. Zoals aangetoond door Bryan Caplan is er een mijlen groot verschil tussen de rationaliteit van mensen hun meningen als het gaat over opvattingen over de politieke sfeer en hun persoonlijke levenssfeer. Het kan perfect dat mensen profiteren van de markt - en deze spontaan laten ontstaan - en daar toch op het politieke vlak tegen ageren.

Het is overigens toegestaan om luid te lachen bij de gedachte dat Karl Polanyi een econoom zou zijn van de Oostenrijkse school. Dit is flagrant verkeerd.
De op een geschiedfilosofie gebaseerde utopie, zo laat Popper zien in De armoede van het historicisme is blind voor de feiten. Volgens Poppers analyses is het marktfundamentalisme van Hayek ongetwijfeld een hedendaagse vorm van historicisme. ‘De armoede van het neoliberalisme’ verdient het zo om uitgewerkt te worden als een onderdeel van de algemene ‘armoede van het historicisme’.
Het grappige is dat hier Achterhuis echt volledig de bal misslaat. Hij vergeet - zo blijkt - het essentiële verschil tussen een metafysische geschiedenisfilosofie, zoals bekritiseert door Popper en een 'onzichtbare hand verklaring'. In een notendop kunnen we zeggen dat Popper de gedachte van een teleologie in de geschiedenis - terecht - bekritiseert. Dat is echter niet het geval met de Hayekiaanse analyse van 'spontane orde', vermits dit immers geen teleologie is in de geschiedenis. Er is geen argument in de zin van 'ach, alles is uiteindelijk de vrije markt' of 'alles is gericht op de vrije markt' of eender van deze zaken. Het is een logische analyse in de traditie van de Oostenrijkse school, zoals de oorsprong van geld ook een logische analyse is, dat altijd gebruikt moet worden om concrete situaties in de geschiedenis te interpreteren. Of het nu sigaretten of goud is; hetzelfde logische proces zal altijd gebeuren bij het ontstaan van een algemeen ruilmiddel. Op dezelfde wijze is het tot stand komen van ruil ook een logisch proces; als 2 mensen zaken zien die ze willen en kunnen ruilen, gaan ze dat doen. De extrapolering daarvan is het marktproces. De 'feiten' die Achterhuis aanhaalt gebaseerd op Polanyi - zelfs indien ze waar zijn - zijn niet relevant omdat Hayek het daar niet over heeft. Het is mij vreemd hoe Achterhuis zo hard Hayek heeft misbegrepen.

Mijn conclusie is dat Achterhuis zijn kritiek van Hayek is vooral gestoeld op een misbegrijpen van Hayek. Dit is niet volledig onvergeeflijk; Hayek is niet altijd heel eenvoudig. Maar het grappige wil dat - indien ik gelijk heb - dit misverstaan komt doordat Achterhuis nog steeds doordrongen is van de Marxistische analyse die op een soort van impliciete manier aanwezig is bij zijn kritiek van Hayek. Ik moet wel erkennen dat zijn Popper lezing op sommige momenten uitdaagt; maar 'k denk niet dat het een fundamentele kritiek is op het analyse kader dat Hayek heeft gecreëerd en in welke traditie er nu wordt geschreven in alle hoeken.

Ik denk dat Achterhuis het adagio van Peter Boettke negeerde; je moet Hayek lezen in het licht van Mises. Als je dat niet doet, dan zal je hem fout lezen. En dat is er, volgens mij, gebeurt.






3 opmerkingen:

Gilbert De Bruycker zei

Malachi Haim Hacohen, Karl Popper - The Formative Years, 1902-1945: Politics and Philosophy in Interwar Vienna
--
In view of Hacohen's plea to the socialists of the world to rally behind the ideas of Popper it is essential to work out whether Popper provides support or resistance to policies of state intervention along socialist or social democrat lines. Popper is generally regarded as a social democrat because he supported state intervention to counter monopolies and unemployment, to protect the economically weak from the economically strong. To assess the legitimacy of Hacohen's claim on Popper it is helpful to examine the impact of Hayek on Popper, and also to consider some of the implications of Popper's ideas that he never followed to their logical conclusion. Briefly, it appears that when Popper's views are adjusted to take account of his misunderstanding of the nature of monopoly and the real causes of unemployment, his basic principles place him with minimum state liberals or even libertarians.

http://www.the-rathouse.com/shortreviews/Quadrant-Hacohen.html

Adriaan zei

Could you explain further?

Gilbert De Bruycker zei

The important assumption here is that the mass unemployment of the 1930s was caused by injudicious state intervention (by minimum wage laws, by central banks and tariff barriers etc), and by excessive trade union power, not by the inherent instability of free markets.
--
His views on economics and state intervention in the market are inconsistent, and when the inconsistencies are eliminated, the thrust of his thinking is very much in the direction of minimal-state liberalism.

http://mises.org/daily/689.