dinsdag 9 maart 2010

Vrijheid als moreel goed

Wat vinden mensen belangrijk? Over het algemeen vinden mensen waarden zoals eerlijkheid, welvaart, genegenheid, moreel handelen, rechtvaardigheid, etc. belangrijk. Kortom: we willen zowel een leven dat ons redelijkerwijze gelukkig stelt, ons redelijkerwijze rijk(er) maakt en dit alles binnen een context die we als rechtvaardig kunnen identificeren. Natuurlijk kunnen hierop uitzonderingen zijn, maar ik denk niet dat ik veel mensen beledig door het op deze manier in het algemeen te formuleren. Het grote probleem is inderdaad niet zozeer deze formulering, maar de manier waarop dit wordt ingevuld. Mensen verschillen van mening over wat rechtvaardigheid, welvaart en geluk is. Sommige mensen beschouwen een nieuw huis of wagen als het geluk, anderen om vaak met de familie op reis gaan. Sommigen denken dat een meer socialistische samenleving degene is die er voor zal zorgen dat mensen hun levensdoelen kunnen vervolledigen, anderen denken dat een meer liberale samenleving dit kan. Het is niet mijn bedoeling om in dit boek te beargumenteren welke concrete visie mensen behoren te hebben op het geluk – ik weet de combinatie van gezin, vrienden, gezelschap, avondjes uit, avondjes thuis, werken, etc. ongeveer een goede combinatie is, maar ik heb niet de pretentie aan te tonen dat dit voor iedereen zo behoort te zijn. Wat ik echter wel zal trachten aan te tonen, is dat individuele vrijheid – zoals liberalen het zien – een belangrijke voorwaarde is in het bereiken van zo’n wereld.

Het is moeilijk om een zuiver moreel pleidooi te geven, vermits velen een (correcte) morele theorie onlosmakelijk verbinden met een theorie die tegelijkertijd zorgt voor meer welvaart en/of welzijn. Ik ken maar weinig mensen die zeggen: ‘mijn theorie is moreel superieur, maar zal uiteindelijk zorgen voor collectieve armoede’. Er bestaan sommige versies van mensen die zeggen: ‘mijn theorie is moreel dubieus, maar zorgt wel voor collectieve rijkdom’, vooral in het meer liberale spectrum. Ik denk dat die laatste fout zijn: het liberalisme is (in de eerste plaats) een morele filosofie, die een visie heeft op hoe mensen met elkaar behoren om te gaan (en hoe dit niet behoort). De liberale visie is niet alleen belangrijk omdat het ruimte schept voor economische welvaart en welzijn – dat doet het ook, zoals we in het volgende hoofdstuk zullen aantonen – maar is dus ook belangrijk omdat het ruimte creëert voor menselijke autonomie, solidariteit en gemeenschapsgevoelens.

Het startpunt van het liberalisme, is het individu – en het is hier dat al veel mensen zich verliezen in een verkeerd begrip van wat er wel en niet gezegd wordt. Het punt is immers niet dat er alleen maar individuen zouden zijn, eerder integendeel. Het punt is dat het individu een handelende actor is, binnen structuren en groepen, en dat deze structuren en groepen de verzameling is van hoe individuen handelen. Groepen kan je maar begrijpen door te verwijzen naar de individuen en hun handelingen die daar deel van uit maken. Dit is wat we ‘methodologisch individualisme’ noemen; het besef dat alle collectieve begrippen maar zinnig zijn met de referentie naar de individuen die daar een deel van uit maken. Elke groep is een verzameling individuen die op een bepaalde manier zich tot elkaar verhouden.

Verwant met een gebrekkig begrip van het individualisme zoals liberalen het zien, is de aanklacht dat we te maken hebben met een atomair individualisme; mensen zouden, volgens liberalen, niet meer zijn dan losse atomen die zich enkel toevallig tot elkaar verhouden. Niets is, natuurlijk, minder waar. Voor liberalen zijn mensen handelende, actieve wezens (met alle gebreken die mensen kunnen hebben) die slecht en goed kunnen zijn (en meestal een combinatie van beide zijn). In deze hoedanigheid interageren mensen met elkaar; sommigen al wat meer (mensen in New York) dan anderen (kluizenaars). Mensen moeten opgegroeid zijn in een wereld met referentie naar andere mensen om op redelijk wijze te kunnen functioneren in een wereld. Het grote punt echter waar we belang aan hechten, is dat mensen soevereine individuen zijn: zij hebben uiteindelijk beslissingsrecht over zichzelf.

Dit komt voort uit het feit dat mensen feitelijk soeverein zijn: x kan niet de oordelen, beslissingen, handelingen van y stellen en vice versa (zonder de persoonlijkheid van x te vernietigen, in ieder geval.) Y kan trachten x te beïnvloeden, overtuigen, verleiden, etc. maar kan niet voor x in zijn geheel kiezen; uiteindelijk is het x die de volgende handeling moet stellen over zichzelf. Het is waar dat hier niet uit moet volgen dat x over zichzelf behoort te mogen oordelen; het punt is echter: indien niet x, wie dan wel?

Het punt dat liberalen maken is dat er geen enkel duidelijk argument is om te zeggen dat iemand anders dan x over x zou mogen beslissen: niet de staat, niet de ouderen, niet de gemeenschap, niet y, etc. Mensen hebben het recht om over zichzelf te oordelen, omdat er niemand anders is die kan claimen dat hij over iemand anders zou mogen oordelen. Alweer: natuurlijk mag je proberen anderen te overtuigen met argumenten, opdat hij zou kiezen om de keuze die jou het beste lijkt uit te voeren, maar de soevereiniteit van de beslissing blijft wel bij hem gelegen.

Het lijkt misschien een rare tautologie om te stellen dat alleen x over x mag beslissen – inderdaad: y kan niet over x beslissen. Echter: hier volgen wel enkele (liberale) principes uit over hoe mensen behoren te interageren. Het belangrijkste punt hierbij is dat je andere mensen niet mag dwingen (of dreigen te dwingen) om bepaalde handelingen te stellen. Immers: indien mensen over zichzelf behoren te beslissen, behoren jij hen de middelen niet onmogelijk te maken om over hen te beslissen. Indien x zelfbeschikking heeft, dan is het onrechtvaardig van jou om zijn arm te breken, daar je op die manier een beslissing voor hem maakt (namelijk de kwestie of zijn arm wel of niet gebroken behoort te zijn). We noemen dit soort handelingen jegens andere personen dan ook onrechtvaardig – en hier is eigenlijk niet veel controversieels meegezegd. We leven niet meer in een wereld waar de meeste mensen geen graten inzien met het breken van iemand anders zijn arm: het gros van ons vindt dit inderdaad onrechtvaardig.

Het grote verschil tussen liberalen en anderen, ligt hem dan ook niet in de visie op zelfbeschikking, maar ligt in de visie op private eigendom. Voor alle andere filosofieën is eigendom een contingent iets, dat geen echte rechtvaardigheid heeft – hoogstens een instrumentele rechtvaardigheid dat bij bezwaren van een ‘hogere’ of ‘belangrijkere’ orde uit de weg geruimd kan worden.

Een historische opmerking is hier bij op zijn plaats: vele liberalen hebben zelfs ook maar uitsluitend ‘utilitaristische’ argumentaties voor vrijheid en eigendom gefabriceerd. Er is inderdaad iets waar in het feit dat private eigendom (en de liberale principes van interactie) een wereld mogelijk maken met meer welvaart en welzijn. Maar een tegenargument is dat het waarschijnlijk niet altijd waar is dat een zuivere aanvaarding van liberale principes de meest perfecte van alle werelden creëert. (De vraag is echter: moeten we niet altijd voortgaan op algemene principes, omdat je nooit zeker kan zijn of een afwijking beter zal zijn? Derhalve ga je altijd maar voor de algemene regel, omdat je weet dat die in het merendeel van de gevallen beter zal zijn (daarom niet altijd), want je kan niet weten in welke bepaalde gevallen hij het niet goed zal zijn.)

We zullen ons echter niet vertrouwen op puur utilitaristische gronden – alhoewel we in het volgende hoofdstuk zullen trachten uit te leggen waarom de rechtvaardigheidsprincipes die we hier trachten uit te werken wel degelijk een (hoofdzakelijk) wenselijke wereld kunnen creëren. (We zullen daarbij trachten ook aan te tonen dat dit samengaan geen toeval is, maar noodzakelijk volgt uit het feit dat we methodologisch consequent zijn, in zowel morele als economische theorie.)

We herhalen het feit dat de mens een handelende actor is, met redeneringen, gedachten, beslissingen, etc. Mensen oordelen over zaken en geven daar waarde en betekenis aan. Mensen zijn teleologische wezens, in die zin dat hun aanwezigheid in de wereld gericht is op doelen te bereiken door middelen te gebruiken. In groot contrast staat de plantaardige of fysische wereld, waar processen elkaar op logische en natuurwetmatige grond opvolgen. Mensen daarentegen zijn wezens die interageren met hun omgeving, die zaken interpreteren en trachten te begrijpen. Het is ook hier dat we andere mensen op een fundamenteel andere manier trachten te begrijpen dan de fysische en natuurlijke wereld. Een steen die ergens is geraakt, zullen we doorgaans niet trachten te begrijpen in termen van ‘hij wou hier komen’, indien we een mens ergens tegenkomen, doorgaans wel.

Het is door dit evaluatieve proces van mensen dat er zo’n zaken ontstaan als ‘middelen’, die anders zijn van louter ‘dingen’. Een ding is een objectief gegeven feit in de natuur, los van de betekenis die een mens daaraan geeft. Het is maar als mensen deze dingen beginnen te gebruiken, worden ze een middel in de wereld van mensen. Alle middelen hebben een eerste actor nodig, een eerste individu (of verzameling individuen) die dat middel uit de objectieve wereld binnenbrengt in de subjectieve wereld van menselijke plannen en interactie. Het is derhalve een fictie om te spreken dat wereld aan de mensheid als geheel ‘gegeven’ is en dat er een soort van ‘algemene verzameling’ van middelen is, waaruit we kunnen nemen. Er is een wereld, waar mensen betekenis aan geven door zaken daaruit te halen om te incorporeren in hun levensplannen, gebaseerd op hun vermogen om te denken en te handelen.

Het is deze eerste actor (of actoren), die het middel creërt door het uit te wereld van middelen te halen, die eigendom verwerft over dit middel. Hij incorporeert dit middel in zijn levensplan over hoe de wereld behoort te zijn. Net zoals mensen hun eigen lichaam gebruiken – en we het onrechtmatig vinden indien we dit lichaam tegen de toestemming van hij die dit lichaam rechtmatig controleert in trachten te gebruiken – op een gelijkaardige wijze hanteren mensen deze middelen. Het is daarbij dus niet relevant dat deze middelen geen onderdeel zijn van de fysieke constitutie van deze individuen; het is enkel relevant dat deze middelen (net zoals het fysieke lichaam) een onderdeel zijn van het levensplan van het individu in kwestie. Net zoals bij het fysieke lichaam is niet zozeer de vraag ‘waarom mag x daarover beslissen (als eerste actor)’, maar wel: waarom zou iemand anders buiten x daarover mogen beslissen?

Stel dat x bezig is met zijn huis in te richten, waarom zou y ineens langs mogen komen om wat spullen van x weg te nemen, voor y zijn eigen huis? Stel dat x voor het eerst een stukje land bewerkt, waarom zou iemand anders uit het niets ineens over dit stukje land mogen beslissen?

In elk geval: indien iemand anders (y) daarover wenst te beslissen, heeft hij 2 mogelijkheden. Hij kan x trachten te overtuigen om het middel in kwestie op te geven of af te staan aan hem. Hiermee is er niets verkeerd: dit betekent immers dat je x zover kan krijgen dat hij zijn levensplan op 1 lijn zet met jouw levensplan en jou oordeel belangrijk genoeg vindt om daar over te beslissen. Een andere mogelijkheid is om het simpelweg te nemen, maar dit is natuurlijk geen optie: we hebben dan een meningsverschil over wiens levensplan gerespecteerd moet worden: x of y.

Beide individuen (of groepen van individuen) behoren dan redenen te geven over waarom zij met het desbetreffende middel zouden mogen doen wat ze wensen te doen. Maar de kwestie van rechtvaardigheid wordt hier niet opgelost, aldus de liberaal, door te kijken naar wie mensen kan overtuigen van ‘mijn doel is voor jouw belangrijker dan zijn doel, dus ik moet kunnen doen wat ik wens te doen’, maar over wie het recht heeft om daarover te beslissen. Aan wie behoort het desbetreffende middel? Het is moeilijk om iets anders te antwoorden dan de oorspronkelijke actor zelf in zo’n geval – ik zie in ieder geval geen reden dat iemand anders buiten de actor het recht heeft daarover te beslissen.

Er moet overigens benadrukt worden dat actor zeker niet alleen op individuen slaat: het concept private eigendom is niet identiek aan het concept individuele eigendom. (Private eigendom kan individueel zijn, maar hoeft dit niet.) Een groep mensen die samen een veld (voor het eerst) bewerken of die samen hun geld poelen om een organisatie op te richten, zijn samen eigenaar van het veld of de organisatie – en mogen intern kiezen op welke manier ze hun eigenaarschap en de controle die daarmee gepaard gaat inrichten. Het punt is echter dat ook deze collectieve eigendom een vorm van private eigendom is, want deze welbepaalde groep mensen hebben samen het recht om derden (die niet in de groep zitten) uit te sluiten van hun veld of organisatie (mochten zij dit wensen).

Op deze manier komt het concept van eigendomsrecht tot stand: individuen die een (rechtmatige) controle hebben over welbepaalde middelen, ongeacht van hoe anderen daarmee zouden wensen om te gaan.

Geen opmerkingen: