dinsdag 19 januari 2010

Methodologische theorie van de Oostenrijkse school

In een topic op politics ben ik uitgebreid bezig met een methodologische verdediging van de Oostenrijkse school. Grotendeels om mij zelf te kunnen perfectioneren in het uitleggen van de theorie.; het staat iedereen vrij om wat mee te lezen, want ik denk dat ik zaken toch wel goed formuleer.

Enkele voorbeelden. (Indien het cursief staat, citeer ik eerst iemand anders om de context duidelijk te maken.)

Over de relatie tussen handelen, zekerheid en 'schema's.
Wat jij zegt over 'het gedrag van mensen laat zich niet dwingen in logisch decutivitische schemaatjes' toont voor mij aan dat je toch niet goed begrijpt waar het over gaat. De praxeologische methode tracht exact te bestuderen wat er logisch gezegd kan worden over het concept 'menselijke handelingen'. Het is waar dat het puur formeel is - 'mensen trachten hun situatie te verbeteren' zegt niets concreet over wat ze trachten te bereiken en hoe ze dat doen en 'prijzen zijn een benchmark voor informatie' zegt niets concreet over wat elke particuliere prijs allemaal bevat - maar dat is juist de sterkte ervan (en wrslk waarom mensen zo moeilijk dat begrijpen).

De ABCT volgt (volgens mij) inderdaad logisch dwingend uit het handelingsaxioma en enkele bijkomende empirische aannames (zoals: 'mensen zijn niet allemaal hetzelfde'). Daaruit volgt niet dat elke crisis een illustratie is van de ABCT, daaruit volgt zelfs niet dat de ABCT 'ooit' waarde heeft (alhoewel ik zou argumenteren van wel). Alle ernstige Oostenrijkse economen analyseren economische crisissen dan ook niet alleen in termen van de ABCT; dit is immers maar een puur logisch-formeel framework. De concrete particuliere zaken verschillen altijd. Wij vergeten dat niet; maar in essentie komt je kritiek hier wel op neer. Onterecht, imo.

Zolang dat jij overigens geen duidelijke kritiek kan formuleren op ABCT - en niet zowat korte opmerkingskes/zinnen - zie ik ook geen reden om de ABCT te negeren. De gedachte van de ABCT - renteverlaging door geldcreatie zorgt voor crisissen - is iets dat ook in de mainstream aanwezig is. In andere vorm en er worden andere dingen benadrukt, maar het is niet compleet afwezig.
Een uitgebreide bespreking van de argumentering tegen prijscontroles.
Niemand erkent bijvoorbeeld dat er veel contingente factoren zijn bij elke concrete historische situatie. Wat praxeologie claimt - en wat Praetorian verwerpt - is dat er zoiets is als een essentie die je door middel van deductie en logische redenering kan doorgronden. De keten van redenering - en ik denk dat ik toch uitgebreid de keten heb bestudeerd - is voor mij overtuigend genoeg om die als waar te beschouwen, ook al zijn er beperkingen. Het argument tegen prijscontroles is ook zo'n keten: investeerdes investeren geld om bepaalde productiefactoren te combineren om bepaalde goederen te maken waarbij ze een bepaalde prijs verwachten. Hierbij is het zo dat bepaalde goederen op de marge duurder zijn om te maken dan anderen, als het al niet is door technische beperkingen, dan is het doordat er op de marge ook andere producenten zijn die dezelfde productiefactoren zouden willen gebruiken. Hierdoor, als je een prijscontrole invoert (die significant lager is dan de marktprijs), zorg je ervoor dat bepaalde productiefactoren (op de marge) niet meer aangekocht worden (omdat bepaalde prijsgecontroleerde product te maken) omdat de prijs die je maar voor het uiteindelijke product kan kopen, lager is dan de prijs die je zal moeten betalen voor de factoren. Dit is wat de 'schaarste' zal veroorzaken.

Natuurlijk wil ik gerust erkennen dat prijzen een bepaalde van contingentie hebben die 'opgelost' kan worden met een prijscontrole (prijscontroleer een auto 1 cent onder de huidige prijs en ik denk niet dat de kwantitatieve effecten zo groot zullen zijn). Maar een prijscontrole is een gevolg van een politiek proces dat mij niet zo soepel lijkt als het economische proces; en zelfs als de prijs in de eerste plaats goed is gekozen (wat ook al heel moeilijk is om alle kennis te vergaren omdat te bepalen; maar we kunnen ook aannemen dat ze goed gokken), dan nog is er het element dat prijzen aan verandering onderhevig (kunnen) zijn, waardoor het moeilijk is om op de onderliggende veranderingen in te spelen. (Deze veranderingen tonen zich immers niet in het voornaamste signaalmechanisme: de prijs; tenzij als die ineens onder de prijscontrole zou gaan, maar dan is de significantie van de prijscontrole (op die moment) ook wel nihil.)

EN het is waar dat er geen kwantitatieve voorspellingen gemaakt kunnen worden - dat hangt immers af van de prijscontrole en van een gigantische kennis die ik niet heb over het gehele productieproces. Maar het lijkt me wel redelijk logisch dat hoe 'groter' de prijscontrole (dus hoe lager onder de oorspronkelijke prijs), hoe groter het kwantitatieve effect. Alweer: als prijzen contingent zijn, zet dan alles op 1 cent, he. (Dat heeft, voor alle duidelijkheid nog niemand beweert, dus wil ik ook niet in jullie/jou schoenen schuiven.)

Maar het punt blijft wel: als je aanvaardt dat een prijscontrole van 1 cent om een brood waarschijnlijk problemen zal geven; waarom erken je dat? En waarom zou dat anders zijn voor 2 cent? Of 50 cent? Of 1 euro? (Maar dan in een andere gradatie.) Alweer; het gebied van contingentie zal er wel zijn (een euro 84 ipv een euro 85), maar dan is de vraag wat de rol van de prijscontrole dan nog is. (Op een jaar tijd zou je dan 3 euro bespaard hebben...) Als je de prijscontrole significant maakt, dan vrees ik dat je toch met wat problemen zal zitten.

Er is inderdaad de issue van het natuurlijk monopolie, maar de voorwaarden die noodzakelijk zijn voor te spreken van een natuurlijk monopolie (dat de prijzen zou beperken om de winst te verhogen) zijn nu toch wel zeer restrictief om daar in de praktijk van te kunnen spreken, hoor. Zelfs Electrabel valt daar niet onder. Ga de voorwaarden uit de tekstboek maar eens na; lijkt u dat nu echt iets dat overal in de wereld gebeurt zodanig dat er dringend prijscontroles nodig zijn?

Ik denk dat ik het zo correct en uitgebreid heb uitgelegd wat de causale keten is van redenering.
Het verschil tussen een mainstream en een oostenrijkse 'hypothese'.
Trouwens; een praxeologische 'hypothese' is anders dan die van een 'mainstream' 'hypothese'.

Een mainstream hypothese gaat zoiets als dit: 'we denken dat wet x op y een z effect zal hebben; we doen dit door een regressie te ontwikkelen waarbij we corrigeren voor factoren a, b en c. Hieruit concluderen we dat het t procent significant is'.

Een praxeologische hypothese is van deze vorm: indien aan voorwaarden a, b en c wordt voldaan, dan zal noodzakelijk effect y gebeuren. (Waarbij 'y' gecounterd kan worden door andere factoren, waardoor je dat 'empirisch' niet waarneemt.)

In deze casus: indien we een significante prijscontrole (naar beneden toe) hebben (i.e. een prijscontrole waar de actoren niet indifferent tegenover zijn) en indien we de rest van de markt zo vrij laten als ze was en indien producenten winst zoeken en indien we niet in de hoogst ongebruikelijke situatie zitten van het tekstboekmodel van 'natuurlijk monopolie' dan zal (ceteris paribus) er minder van dat goed zijn op de significante 'lange' termijn.

(Significante termijn is de termijn van het productieproces, i.e. dus waarbij er besloten moet worden over het heraangaan van kosten die we op de korte termijn nog als 'sunk' kunnen beschouwen. Als je morgenochtend een prijscontrole invoert van brood, zal er morgen in de dag nog wrslk wel dezelfde hoeveelheid brood in de winkel liggen (als dit al gemaakt is), maar over overmorgen, volgende week, volgende maand, etc. zou ik geen uitspraken doen.)

Deze hypothesen 'testen' aan de werkelijkheid is echter een beetje raar; je moet daarvoor immers naar hoe dat actoren deze zaken interpreteren gaan.
Over waar praxeologie zich mee bezig houdt:
Ben je wel zeker dat je handelt zoals je zelf percipieert te handelen? Welke structuren en objecten zijn gemoeid in het idee dat je handelt, en hoe werken ze in de materiële realiteit? Welke processen zorgen voor de fictie dat er de waangedachte ontstaat dat er een incorporatie van het proces/object/structuur in het subject wordt bewerkstelligd? Waar is de bron van de zelfdiscipline qua gedachte dat je handelt volgens het patroon dat je denkt te handelen? Wat is de oorzaak van de waangedachte dat het bewuste altijd reeds bestaande is zoals je denkt dat ze bestaat? Wat is de legitimiteit van epistemologie als uitgangspunt te nemen? Etc ....

Dat zijn heel interessante vragen, die compleet irrelevant zijn voor de praxeologische waarheden. Ik snap dat het moeilijk te aanvaarden is dat deze irrelevant zijn voor de praxeologische waarheden, maar als je het wat zou bestuderen, zou je dat beseffen. Je hoeft daarom praxeologie niet interessant te vinden, he. Het zal u immers geen antwoord geven op deze heel interessante vragen. Maar het waarheidsgehalte van praxeologie; dat raak je natuurlijk helemaal niet aan. Ik snap ook niet goed waarom je heel de tijd begint over zaken die niets met praxeologie te maken hebben; het is bijna alsof je wilt bewijzen dat praxeologie niet waar is, omdat het niet de vragen oplost die jij opgelost wil zien. Maar zo werkt het natuurlijk niet.
Over abstractie en formaliteit in de Oostenrijkse school.

De dag dat je begrijpt dat je analyses kan maken zonder de specifieke context moet kennen, is de dag dat er voor jouw een heel nieuw wereld open zal gaan. Natuurlijk zijn deze analyses noodzakelijkerwijze beperkt - zeggen dat mensen doelen nastreven is op een hoog niveau van formele abstractie, maar daar is niets mis mee. Zolang je de limieten van deze methode kent en begrijpt, is deze methode heel waardevol. Maar het is 1 ding om een gelimiteerde methode te gebruiken en een andere om deze te verwerpen, simpelweg omdat ze gelimiteerd is.

Er is een heel interessante discussie aan de gang of dat praxeologie een hulpwetenschap is. Me dunkt dat dit klopt; met praxeologie as such ben je niet denderend veel; het is echter onontbeerlijk om concrete analyses te kunnen doen over, bijvoorbeeld, economische crisissen, economisch beleid, etc. Hiermee is ook verwant de rol van de praxeoloog in een vrije samenleving; noodzakelijkerwijze heel beperkt.

Altijd alles willen 'contextualiseren' is een mythe, om de simpele reden dat zonder theorie het onmogelijk is om te weten wat relevant is en wat niet. Daar heb je voorafgaande, theoretische redeneringen voor nodig, die iedereen maakt. (Niemand denkt dat de kleur van de schoenen van Bernanke relevant is voor de effecten van zijn beslissingen op het beleid van de USA.) We denken echter wel te weten dat zijn rentevoetsetting wel relevant is, terwijl we op puur empirische gronden de kleur van zijn schoenen niet zouden mogen uitsluiten en zouden moeten betrekken in de analyse. Theorie vormt de manier waarop je kijkt naar de werkelijkheid; praxeologie probeert echter een noodzakelijkerwijze correcte theorie te vormen, gebaseerd op a priori uitgangspunten en enkel duidelijk gearticuleerde empirische waarnemingen (zoals de diversiteit van mensen en locaties). (Daarom dat ik zo geinteresseerd ben in de kritiek op de uitgangspunten die Samsa zou hebben; ik vraag me af welke idiote (of wat was het woord) uitgangspunten hij denkt waar te nemen die echter niet gemaakt mogen worden.) De methode van niet-preciese abstractie van de praxeologie lijkt mij het meeste geschikt, simpelweg omdat je weet dat de uitgangspunten a priori waar zijn.

Waarom kijkt een Marxist bijvoorbeeld alleen naar de bedrijven die winst maken om de meerwaardetheorie te beargumenteren, maar worden bedrijven die verlies maken nooit fatsoenlijk in de theorie geincorporeerd? (Misschien dat dit op academisch niveau wel gebeurt, maar in de meer toegankelijke publicaties ontbreekt het toch systematisch.) Waarom is waarde niet iets subjectief (i.e. 'ik vind dit iets waard') maar zou het afkomstig zijn van arbeid? Puur gebaseerd op de waarneming kan je helemaal niet concluderen dat arbeid altijd 'evenveel' is. Het trucje dat Marx hanteert in Das Kapital ('ja, er wordt altijd iets 'gelijk' geruild, dus we moeten het herleiden naar een gemeenschappelijk element, dus arbeid) is hierbij ook opvallend: hoe weet hij dat er altijd iets gelijk geruild wordt? Heeft hij dat empirisch waargenomen? Dat kan niet; want per definitie worden er ongelijke materiële zaken geruild...
Over abstractie, formaliteit en mensbeeld.
Dat is net het probleem van de OS. Op zich is dat gebrek aan een expliciete articulatie van die vooronderstellingen niet zo problematisch, aangezien dergelijke vooronderstellingen oneindig ver doorgaan. Een andere zaak wordt het wanneer principieel geweigerd wordt de impact van die vooronderstellingen empirisch te testen. De OS opereert daarmee gewoon in een onbestaand vacuüm. Het heeft eigenlijk best iets metafysisch. De uitspraken van de OS zijn dan ook inhoudsloos.

U spreekt over 'impact', waardoor u het over kwantitatieve effecten heeft. Daar houdt Oostenrijkse economie - die op zoek zijn naar wetten en a priori zekerheden - zich inderdaad niet mee bezig. Indien u echter de kwantitatieve effecten wenst te onderzoeken van een bepaalde maatregel, dan kan u dat altijd trachten ex post te doen op de manier dat de mainstream economie dat doet. Of trachten dit ex ante te voorspellen, door middel van statistiek uit het verleden, wat gerichte inschattingen over de structuur van productie (en de kosten die daarmee gepaard gaan), de prijselasticiteit en al die zaken. Ongetwijfeld dat dit heel interessant is, maar daar houdt de Oostenrijkse economische school zich natuurlijk niet mee bezig.

Maar stel eens bijvoorbeeld voor hoe de Oostenrijkse analyse van 'prijsregulering leidt tot schaarste' empirisch getest moet worden? Of, beter, de 'impact' daarvan empirisch getest moet worden? Leg mij verder uit wat dit te maken heeft met de zoektocht naar economische wetten en niet met, bijvoorbeeld, het reproduceren van economische geschiedenis.

Verder valt er iets voor te zeggen dat de Oostenrijkse school in een 'vacuüm' denkt, in die zin dat wiskunde ook in een vacuüm conclusies beredeneert. (Ooit al eens een perfecte cirkel gezien, bijvoorbeeld?) Op dezelfde wijze is de werkwijze van de Oostenrijkse school om gebruik te maken van een niet-precieze abstractie, zoals Aristoteles en sommige scholastici deden. In tegenstelling tot de mainstream, die gebruikt maakt van precieze abstractie, waardoor hun vooronderstellingen onrealistisch worden. Perfecte competitie kan je bijvoorbeeld omschrijven als Platoonse competitie, omdat het abstractie maakt van alles dat juist kenmerkend is voor het competitieve proces! Prijs- & kwaliteitdifferentiatie, verschillende kostencurves, de verdeling van kennis wordt allemaal weggeabstraheerd, terwijl dit wezenlijk is aan het competitieve proces. (Zoals ik dus al zei: een precieze abstractie, dat natuurlijk onderdoet voor niet-presieze abstractie.)

Om dan te zeggen dat ze 'inhoudsloos' zijn... Alweer: het zuiver formele karakter van de Oostenrijkse school moet je goed in het oog houden en onderscheiden van de concrete invulling daarvan. (Net zoals de libertarische consequentialistische conclusies. Ik wil daar gerust eens wat dieper op ingaan, als je dat wilt.) Als ik zeg: 'mensen handelen op zo'n manier dat zij trachten hun doelen te bereiken' heb ik daar niets gezegd met of de persoon een correcte relatie ziet (aboriginals die een regendans doen handelen ook, ook al denken we niet dat dit zal leiden tot regen), de manier waarop mensen doelen bereiken, welke doelen men tracht te bereiken, hoe deze doelen tot stand komen, etc. Dat zijn heel interessante vragen, maar die zijn onderdeel van sociologie, psychologie, geschiedenis, antropologie, etc. Dat is op een bepaalde manier ook heel beperkend van de Oostenrijkse school, zeker omdat ze zich vaak bediend van de terminologie van de neo-klassieke school (alhoewel dat Mises zijn eigen terminologie had, wordt deze vaak, jammer genoeg, genegeerd.) Als Mises het bijvoorbeeld heeft over catellactische competitie heeft hij het o.a. over 'verschillende bedrijven die voor de concurrent wedijveren' maar heeft hij het niet alleen daarover. De manier waarop kinderen wedijveren voor de aandacht van ouders, (zou ik zeggen) kan ook op zo'n manier geanalyseerd worden. Alleen hebben we nogal vaak een psychologische afkeer om dat soort gedrag in 'economische terminologie' te analyseren.

Maar daarmee hebben we niet gezegd - zoals Gary Becker deed - dat kinderen homo oeconomicussen zijn die liefst elkaar de kop in zouden slaan en enkel lief zijn omdat ze dan aandacht krijgen van de ouder. (Voor de duidelijkheid: dat zei hij niet, maar hij heeft wel werk waarin hij aantoont (om neo-klassieke redenen) dat zelfs als kinderen zo rot zijn, ze nog altijd een 'incentive' hadden om vriendelijk tegen elkaar tezijn.)

Tot slot snap ik niet goed de verschillende kritieken. Is het nu dat de Oostenrijkse school zaken zegt die waar, maar irrelevant zijn (omdat ze te abstract/formeel zijn of omdat de uitgangspunten nooit met de werkelijkheid overeen komen)? Of zegt ze zaken die misschien wel relevant zijn, maar gewoon onwaar? Jullie proberen een beetje van beide hoeken de school te bekritiseren (wat je natuurlijk kan doen), maar hou dan wel beide kritieken goed uit elkaar.

Ik wil gerust meegaan dat de relevantie van de Oostenrijkse school niet altijd even duidelijk is, als die er al is. Dat is een empirische kwestie, die we niet in abstracto kunnen bestuderen. Maar ik heb nog geen goede kritiek gezien die stelt dat wat de Oostenrijkse school zegt, onwaar zou zijn.
Over het statuut van economische wetten.
Wetten die jij ontdoet van hun spatiotemporele gesitueerdheid. Eens je dat beseft blijft er van hun status als wet nog maar weinig over, toch?

Waarom zou dat zijn? Dat is het hele punt van economische wet, die is altijd geldig waar er sprake is van de noodzakelijke voorwaarden, zoals in het format dat ik daarvoor al heb uitgelegd. In het geval van prijscontrole: waar er vrije investeringsruimte is van producenten en waar de productiestructuur niet beantwoordt aan een zuiver 'natuurlijk monopolie', zal een relevante prijscontrole, ceteris paribus, leiden tot schaarste op de lange termijn.

Het is waar dat 'lange termijn' afhankelijk is van product tot product; ik kan me inbeelden dat die voor brood korter is dan voor een auto. De lange termijn wordt daarbij altijd bepaald door de termijn waarbij de kosten van de producent 'sunk' zijn of niet. Het is waar dat het mogelik is dat producenten uit de goedheid van hun hart besluiten om verliezen te incasseren om mensen toch brood te geven. (Maar dat konden ze daarvoor ook al, dus was de prijscontrole niet nodig. In dit geval kunnen we dan afleiden dat de prijscontrole niet alleen economische, maar ook sociale effecten heeft gehad, waardoor de prijscontrole niet meer nodig is - want ze willen toch uit de goedheid van hun hart brood blijven maken. Een ander 'tegenvoorbeeld' is dat mensen die gewoon voor de lol brood maken (ongeacht hoeveel winst/verlies ze maken) misschien nog steed sbrood procuceren aan dezelfde hoeveelheid, ook al is er een lagere prijs. Ook dat is mogelijk (maar dan zullen die wel minder verdienen dan ervoor). Dat is allemaal mogelijk, maar weerlegt niets van de zuiver formele theorie van de praxeologie.

Het punt is echter dat in grote, informele ecnomieën zoals de onze, een bijkomende assumptie zoals 'mensen zijn uit op monetaire winst' héél vaak empirisch terecht is. Niet altijd, zoals ik hierboven met enkele voorbeelden tracht te formuleren, maar toch wel vaak. (Tenzij je dat wilt tegenspreken?)

De 'spatio-temporaliteit' is niet zo belangrijk; economische wetten zijn wetten van het menselijk handelen (dat zich in tijd en plaats bevindt). Maar de wet is niet afhankelijk van tijd en plaats. Kwantitatieve resultaten zijn dat wél, kwalitatieve economische wetten niet. De historische school - waar Praetorian toch wel vaak inspiratie uit put - zal dit allemaal ontkennen. Maar ik heb toch nog niet al te veel goede argumenten tegen de praxeologische redenering gezien.

Het beste punt is inderdaad dat het niet (altijd) relevant is wat er uit de logische conclusies komt en soms is het heel moeilijk te gebruiken. (Praxeologie toepassen op aboriginals vereist een hee grote kennis van hun cultuur, om te weten wat zij als 'winst' beschouwen en wat als 'verlies' (geld zou het wel eens niet kunnen zijn...).)
Over het logisch dwingend gehalte van de OS.

De OS holt dan weer van abstractie naar abstractie met de assumptie van wiskundige zekerheden. Dit is de meest pure vorm van "logisch dwingend".
En wat zou daar mis mee zijn? Ik vermoed dat je dat niet verwijt aan de wiskunde, dus waarom wel as such aan de praexeologie? Het is duidelijk dat logische zekerheid geen argument op zich is om tegen een bepaalde wetenschap/methode te zijn.

Het 'probleem' van zaken die logisch dwingend zijn, is de mate van abstractie. Net zoals een rechthoekige driehoek altijd de stelling van pythagoras heeft, zo heeft de praxeologie bepaalde noodzakelijke waarheden. Om deze praktisch te maken/gebruiken, heb je natuurlijk een bepaalde mate van 'imperfectie' nodig, i.e. het is niet eenvoudig om economische, historische situaties te analyseren met praxeologie alleen. Daarvoor heb je kennis nodig over de tijd en plaats, om te weten wat mensen begrijpen onder de puur formele woorden (in de oostenrijkse terminologie) van 'winst', 'ruil' en al die zaken. Alweer: dit zijn voor de oostenrijkers puur formele woorden, die iedereen (naar zijn eigen subjectieve evaluaties) invult. Ik vind een briefje van 100 euro krijgen 'winst', maar iemand die de waarde daarvan niet kent, zal dat niet vinden.
Over de relatie tussen 'oorzaken', 'empirie' en de OS.

er is nooit ofte nooit een concrete situatie waarin slechts een eindig aantal oorzaken zijn.

Goh, dat is waar, daarom heb je de Oostenrijkse school nodig (en niet de absurde 'empirische' methode die de neo-klassieken gebruiken). Het hele punt van de Oostenrijkse school is juist om abstractie te maken van zaken (niet-presieze, natuurlijk) om bepaalde causale gevolgen te onderzoeken. Indien je de gevolgen van een prijscontrole wilt onderzoeken, hou je alles ceteris paribus (in je imaginaire constructie, dat dus een niet precieze abstractie is) en redeneert dat het zal leiden tot schaarste. In de werkelijkheid is echter een prijscontrole niet het enige dat invloed heeft. Misschien komt er een prijscontrole op brood en wordt tegelijkertijd brood gesubsidieerd, is er een enorme meevaller in de wereld op het gebied van graan, is er een goedkopere manier ontdekt om goedkoper betere broden te maken, besluiten heel veel mensen dat bakker zijn enrom tof is (en willen ze dus gerust wat minder verdienen), etc. Het is waar dat de kans groot is dat in dze omstandigheden een prijscontrole misschien niet zoveel effect zal hebben dan als al deze zaken exact hetomgekeerde is (tegenvallende oogst, heel veel mensen stoppen met bakker te zijn, etc.) Het punt is dat je deze zaken niet zomaar even kan 'onderzoeken' empirisch en daaruit wetten afleiden. De kwantitatieve gevolgen kan je (trachten) empirisch te benaderen, maar de kwalitatieve moet je via theoretisch onderzoek.
Een beschrijving van de methode van de OS.

Nu, het werken met hypothesen en gevolgtrekkingen etc (het analytisch denken, wat de beide bovenstaande methodes gemeen hebben) heeft zijn nut, maar dan als analytisch instrument, onder bepaalde omstandigheden en met erkenning van de verenging van de visie op oorzaken en gevolgen.

Zo zou ik inderdaad de praktijk van de Oostenrijkse school omschrijven. Blij dat je het zo mooi formuleert. Alweer: de 'verenging' waar jij het over hebt, is bekend. 'We' weten dat we puur formeel werken en we weten dat dit moeilijkheden kán geven om bepaalde fenomenen te interpreteren.

Stel bijvoorbeeld dat een praxeoloog dénkt dat in een bepaalde samenleving het geven van een schouderklop een zuiver formeel punt is zonder enig belang, maar in weze is het een enorm belangrijk onderdeel, wat een grote eer is. Hij zal dan grote moeite hebben om te begrijpen waarom bepaalde mensen zaken ver onder de 'marktprijs' verkopen (omdat ze die schouderklop krijgen, natuurlijk!) Een praxeoloog moet het verstehen perspectief gebruiken in zijn theorie, maar ook in het toepassen daarvan. Als hij zo'n belangrijke antropologische issue mist, is hij een slechte 'praktische praxeoloog'.

Het punt is dat wij menen dat er zoiets bestaat als formele economische wetten (en dan anderen dan de Marxistische). De reden is dat wij een redenering opstellen over wat we kunnen concluderen als 'mensen handelen' en 'mensen ruilen' (wat een vorm is van handelen). Daaruit kunnen wij bepaalde abstracte wetten deduceren, maar deze moeten nog altijd 'toegepast' worden om de evaluatie van de mensen zelf. (Wat zij als 'winst' begrijpen, wat zij als 'ruil' beschouwen, etc.)

Over de aanwezigheid van factoren in theorie en praktijk.
wat bv met alle factoren die niet mogen aanwezig zijn om het resulterende effect te veroorzaken. Moet jij niet zeggen "indien a, b, c én niet d, e, f, ... (en eigenlijk oneindig ver doorgaan), dàn effect y"?

Neen, dat moet niet, om de reden dat ik eigenlijk al eens heb uitgelegd in dit topic (en hierboven nog eens iets uitgebreider). Bijvoorbeeld: wij menen dat minimumlonen leiden tot werkloosheid. De correcte omschrijving moet echter zijn: een minimumloon leidt tot een hoger aantal mensen die niet in loonarbeid zijn (in het legale circuit) dan anders het geval zou kunnen zijn. Het kan dus perfect dat het invoeren van een nieuw (hoger) minimumloon gepaard (bijvoorbeeld: door tegelijkertijd belastingsverschuivingen van loonarbeid naar zelfstandige door te voeren) kan gaan met stijgende hoeveelheid mensen in legale loonarbeid, maar dat weerlegt niets van deze praxeologische wet.

Daarom heb je de praxeologische methode ook nodig, omdat zuiver empirie zou zeggen dat de ene keer er meer werk is en de andere keer minder. Iemand als Schmoller zou er dan op springen en zeggen: 'er zijn geen economische wetten!' Ja, dat kan hij zeggen, maar dan begrijpt hij de aard van economische wetten niet.

Jouw kritiek is eigenlijk heel terecht op de mainstream benadering van economie, niet op de praxeologische benadering.

Over de relatie tussen de morele argumenten voor libertarisme en de Oostenrijkse school.

(Nu ik eraan denk: vind je het eigenlijk niet een beetje verdacht dat de Oostenrijkse morele premisse van de absolute eigendomsrechten "geheel toevallig" perfect overeenstemt met de instrumentele ideëen over markten en rationaliteit en zo? Ik bedoel maar: het is toch ergens raar dat wat mensen hun absoluut recht is (wat dus gerechtvaardigd is zonder te verwijzen naar de goeie gevolgen ervan) toevallig ook (met wiskundige zekerheid) de best mogelijke der werelden tot gevolg heeft... )

Los van de stropop die je toch wel beetje creëert, vind ik dat niet zo raar. Er zijn veel mensen die hun systeem op zowel instrumentele als deontologische gronden verdedigen. Het Marxisme claimt ook zowel de superioriteit van de democratische planeconomie als de immoraliteit van het marktsysteem. Ik heb mij al vaak met dit vraagstuk bezig gehouden (niet per se als het 'libertarische' fundament, maar in het algemeen; alle ideologieën) en ben er nog niet echt uit. Het enige wat ik wil opmerken is dat dit niet vreemd is aan het libertarisme of vind je eerlik dat 'wij' de enigen zijn die dat doen?

Nog 1 kleine opmerking: 'wiskundige zekerheid' is er niet dat het libertarisme de 'ideale wereld' zal creëren. Wat ik wel zou zeggen, is dat 'met wiskundige zekerheid' (natuurlijk is het geen wiskunde, maar praxeologie) een compleet vrije samenleving veel meer overeen zal komen met de preferenties van de individuen in zover deze zich actualiseren in hun handelingen (binnen hun eigendomsprincipe). (Integenstelling tot de politieke manier van het duidelijk maken van preferenties zoals onze huidige democratie.) Misschien (hier is geen wiskundige zekerheid over) betekent dit dat gehandicapten inderdaad vaak in de steek zullen gelaten worden, zwarten zwaar gediscrimineerd worden, de armen (die niet kunnen werken) het heel moeilijk zullen hebben, mensen heel vaak domme beslissingen maken, veel meer mensen sterven door onveilige werkomstandigheden, etc.

Het beargumenteren dat deze zaken (over het algemeen) niet zo drastisch zullen verergeren (en,volgens mij, in sommige van die zaken, zullen verbeteren) steunen op andere argumenten dan de zuiver praxeologische - met 'wiskundige zekerheid' zoals je dat noemt. Het argument dat er in een vrije samenleving 'genoeg' fondsen zullen zijn om de ergste problemen aan te pakken die nu uit de boot vallen, is een stelling gebaseerd op historisch onderzoek (niet van mij, hoor), niet op een of andere a priori waarheid. Ik snap wel dat het moeilijk is dit allemaal uit elkaar te houden, daarom dat ik het even wat uitleg. (Vele libertariërs die nog niet echt goed de nuts & bolts kennen, maken deze vergissing. Ongetwijfeld dat ik deze verwarring ook al heb gemaakt.)
Over de relatie tussen praxeologie en de andere wetenschappen.
Waarom? Omdat jij het zegt? De "wetenschap van het menselijk handelen" loskoppelen van al wat aan dat gedrag ten grondslag ligt, je moet het maar durven he. Nee, dan luister ik liever naar Bourdieu.

Neen, niet op basis van mijn autoriteit (wat je tracht te impliceren), maar op basis van de argumenten die ik heb gegeven. (Die je niet mee citeert; dus zal ik proberen het hier nog eens opnieuw uit te leggen.) Ik heb geprobeerd uit te leggen waarom de vragen die Praetorian (die ongetwijfeld interessant zijn) niet beantwoord kunnen worden met de praxeologische methode. Want dat is wat Praetorian trachtte te doen: hij stelde vragen (die duidelijk niet beantwoord kunnen worden met de praxeologische methode) en probeert te insinueren (wegens het gebrek aan antwoord) dat daarom de praxeologische methode onzinnig is. Maar dat is geen kritiek op een methode, he. Verschillende wetenschappelijke methoden zijn geschikt voor het beantwoorden van verschillende vragen. (Of stel je dat in twijfel?) De vragen van Praetorian kunnen echter niet beantwoord worden met de praxeologische methode. Dat heb ik al geprobeerd uit te leggen, maar dat was blijkbaar nog niet duidelijk.

Verder: 'al wat aan het handelen ten grondslag ligt'; tjah, dat is inderdaad wat economie doet. Praxeologie in het bijzonder en (veel) economie in het algemeen houdt zich niet echt bezig met de (concrete) motieven die mensen hebben, evenmin als de concrete particuliere doelen die mensen wensen te bereiken. Praxeologie bestudeert, alweer, wat er op logische gronden gezegd kan worden - of, beter, wat er essentieel is aan handelingen geabstraheerd van alle concrete zaken.

Net zoals dat een driehoek abstractie maakt van alle concrete driehoeken (of dit nu de grondplan is van een huis, een geodriehoek of weet ik veel), zo maakt praxeologie abstractie van elke concrete handeling om een bepaald doel te bereiken en bestudeert wat er op formele grond daarover gezegd kan worden.

Daarmee is, natuurlijk, niet gezegd dat dit het alpha en omega is van de gehele studie van handelen. Het is misschien correcter om het te omschrijven als: praxeologie bestudeert wat op formele/niet-presieze abstracte grond kan gezegd worden over wat de essentie is van elke particuliere handeling. Daarmee is er natuurlijk nog veel ruimte voor concrete studies, zoals sociologie, geschiedenis, antropologie, etc.

Het staat u vrij om ook naar Bourdieu te luisteren om bepaalde zaken te begrijpen over concrete handelingen, zaken die eerder contingent zijn (i.e. eigen aan bepaalde historische situaties) en dergelijke meer. Daar is niets mis mee en veel (goede) historici maken impliciet gebruik van een (beperkte) praxeologische methode, door het opstellen van historische narratieven waarbij bepaalde zaken wel relevant geacht worden en andere zaken niet.

Het is natuurlijk wel zo dat vele wetenschappen van deze vorm van abstractie gebruik maken. Als Michels schrijft over 'de ijzeren wet van de oligarchie' en daar met een empirisch/theoretishce uitleg over komt, dan doet hij aan een (kromme) vorm van praxeologie, i.e. hij beschrijft iets dat essentieel is aan organisaties. Je kan dit met praktijkvoorbeelden illustreren (maar vele sociologen denken dat je het daarmee empirisch bewijst, wat mij verkeerd lijkt) maar de theorie maakt op zich we abstractie van elke concrete elitevorming en tracht de essentie van het proces weer te geven. Misschien wel het grootste verschil is dat de meeste eerst kijken naar de realiteit en iets zien dat ze verklaard willen zien, om dan een theoretisch verhaal te construeren waarin de essentie van het verklaarde fenomeen wordt gevat. Dit kan (mogelijkerwijze in sommige gevallen) gelegitimeerd zijn, daar spreek ik me niet over uit. (Ik ben er in ieder geva niet a priori tegen.) Maar de praxeologische methode gaat uit van enkele a priori zekerheden om op abstracte wijze zaken te kunnen beredeneren. Ik zie het fundamentele probleem niet echt.
Over de verhouding van verstehen in de OS.
Ik hoop van harte dat ge hier niet wilt beweren dat de OS een bijdrage wilt leveren aan het verstehen.

Afhankelijk van hoe die term gebruik wordt; helemaal niet, inderdaad of heel zeker wel.

Ik begrijp u als een individu dat doelen heeft, middelen hanteert, fouten maakt, spaart, consumeert, etc. omdat ik u begrijp als een mens. In die zin zeker wel.

Maar de oostenrijkse school houdt zich niet bezig met deze abstracte zaken in te vullen in elke particuliere instantie. De Praxeologische methode is 'leeg' met betrekking tot wat uw concrete doelen, middelen, fouten zijn, uw particulier spaar- en consumptiegedrag, etc. In die zin helpt de praxeologische methode niet bij.

Het enige wat de praxeologische methode doet, is spreken over de abstracte zaken die kunnen gezegd worden over uw handelen, middelen, fouten, etc. De reden waarom er niet veel meer kan gezegd worden dan het abstracte, is door het belang van het subjectivisme in de Oostenrijkse school. Wat uw concrete doelen, plannen, etc. zijn, is een onderdeel van uw subjectieve beleving van de wereld. Als praxeologen het over 'winst' hebben, hebben ze het dan ook over 'psychic profit', i.e. wat de actor als winst percipieert!

Over het 'essentieel denken' in de OS.
Wat ik denk is dat jij de praxeologische methode in denken van 'essenties' niet uit elkaar kan houden van de Platoonse benadering van de ideëenwereld (dat ook een vorm van 'essentieel' denken is). De praxeologische methode zit echter in de Aristotelische benadering van het denken in essenties. Zoals uitgebreid beargumenteert door Reisman en Long is het de neo-klassieke benadering die juist gebruik maakt van het Platoonse denken in termen van essentie - presieze abstractie; wat inderdaad een verkeerde benadering is. Echter: We do not specify the absence of other relevant factors, but fail to specify other factors. Het belangrijke verschil is natuurlijk evident. Zoals ik al eerder uitgelegd heb: wij zeggen niet dat een minimumloon de enige factor is op werkgelegenheid, maar zeggen wel dat het minimumloon een factor is die daar invloed op heeft (waardoor een empirische weerlegging quatch is), door de grote combinatie van mogelijke invloeden. Wij hebben het niet over Platoonse paarden zonder kleur, maar over paarden waarvan we de kleur niet definiëren.

Dit denken is natuurlijk heel natuurlijk: als jullie zeggen dat de sociale zekerheid een invloed heeft op de welvaart van de samenleving en niet - ik zeg maar iets - het feit dat de veel meer auto's hebben, dan maken jullie ook een redenering die uitgaat van essenties. 'Puur empirisch' kan je dat immers niet concluderen.

Een klein overzicht. Mogelijk wordt deze post nog geüpdate, maar ik denk dat het een goed overzicht geeft van waar de Oostenrijkse school zich mee bezig houdt (en waar ze zich niet mee bezig houdt!)


Geen opmerkingen: